Spring naar inhoud

Herman Wijns, de kleine Vlaamse heilige (deel 1)

Herman Wijns, ‘de kleine pastoor’, overleed op 26 mei 1941, 10 jaar oud. Wegens de getuigenissen van mirakelen gedurende zijn leven en na zijn dood werd een zaligverklaringsproces in gang gezet (heden zonder succes), en werd zijn graf een bedevaartplaats. Er staan reeds honderden dankbordjes op en rond zijn graf, ten gevolge van een bekomen gunst. We willen in twee delen zijn levensverhaal meegeven.

Herman weende niet

Herman werd geboren op zondag 15 maart 1931, als de zoon van een slagersechtpaar, en de volgende dag al werd hij gedoopt in de St. Bartholomeuskerk. Vader Jozef Wijns had een succesvolle varkensbeenhouwerij en charcuteriewinkel op de Bredabaan en was daarnaast vertegenwoordiger van verschillende buitenlandse vleeswarenfabrikanten. Het was een bekende zaak met klanten uit de wijde omgeving waar naast vader en moeder Wijns ook vier gasten hun job hadden. Herman groeide op in de beenhouwerij van zijn ouders en al snel kende iedereen in Merksem het ventje, omdat hij bij goed weer door zijn moeder bij de winkeldeur werd gezet. Uren kon hij daar naar verluid zitten, samen met zijn hond Mus en de kat van de familie. Het kwam al eens voor dat vader en moeder Wijns in de drukte vergaten het kereltje eten te geven, maar naar het schijnt kwam er nooit een klacht over zijn lippen.

Herman weende niet en zaagde niet. Hij trok zich terug op de zolder en verwonderde zich over de plaatjes in de oude gazetten, totdat men hem kwam roepen voor het avondeten, zo gaat het verhaal. Toen Herman een jaar of vijf was en al wat avontuurlijker de omgeving verkende trok hij veel naar de gasten, achter de beenhouwerij in het atelier. De slagersjongens waren gek met het beminnelijke kereltje, namen hem mee op hun rondes en lieten hem dan voorop de fiets in de mand zitten.

Naar het schijnt was Herman beste vrienden met iedereen. Hij moet een onbezorgde kindertijd gehad hebben, waarin het geloof en vooral zijn onkel Mon een centrale rol speelden. Herman hing aan de lippen van nonkel Mon als die vertelde en wachtte geduldig naast diens zetel of zelfs op zijn schoot wanneer hij, moe van het vertellen, een dutje deed. Hermans favoriete spelletje was echter ‘de mis spelen’ met nonkel Mon. Het moet een koddig toneel geweest zijn: een man van in de vijftig die met een bel of een ratel in zijn hand de mis diende van een manneke van vijf, waarbij dan eens een pompbak, dan een kast of een tafel dienst deed als altaar.

Het verhaal gaat ook dat wanneer de ouders van Herman ’s avonds nog moesten gaan werken en de buren op hem pasten, de oudere kinderen daar er bijna om vochten om de kleuter bij zich te kunnen hebben.Verliep voor Herman alles naar wens en was zijn wereld een grote speeltuin vol magie en mensen die hem graag zagen, voor vader en moeder Wijns ging het allemaal een pak minder. De crisis van de jaren ’30 deed zich ook in Merksem voelen en in 1938 – Herman was zeven jaar oud – moesten ze hun ooit zo florerende zaak op de Bredabaan sluiten. Toen Herman vijf jaar was vond vader Wijns het tijd om hem op school te doen. Niet direct in het eerste leerjaar. Nee, beter zou het zijn om hem eerst een jaar naar de kleuterschool te sturen. In de paasvakantie van 1936 ging pa Wijns daarom met zijn zoon naar de Broeder Bestuurder van het St-Eduardusinstituut. Die wilde liever dat Herman ineens naar de jongensschool zou gaan, maar zijn leeftijd was wat dat betreft natuurlijk een probleem. De Broeder Bestuurder twijfelde lang, maar gaf uiteindelijk toch toestemming om Herman het laatste trimester van het voorbereidende leerjaar te laten meedoen, maar niet voor hij de kleuter een klein testje afnam. Een schoolklas van het St-Eduardusinstituut in de tijd dat Herman de school bezocht

“Hermanneke, waar woon je?” vroeg de Bestuurder.

“Op de Bredabaan 422,” antwoordde Hermanneke.

“Ha ja, dat is tegen de Oude Bareel, niet waar?”

“Nee,” zei de kleine rustig. “Dat is tegen het gemeentehuis.”

“Och ja, dat is waar ook. Dat is daar waar tram 12 en 17 rijden, niet waar?” probeerde de broeder.

“Nee,” antwoordde Herman weer, “tram 3 en 23.”

“Och ja, dat is waar ook.”

De kleine plagerij was voldoende voor de Broeder Bestuurder om te weten wat voor vlees hij in de kuip had, en Herman mocht na de paasvakantie naar school. In het laatste trimester van het voorbereidende studiejaar deed hij het vervolgens zo goed dat er geen sprake van was dat Herman na de zomer in het voorbereidende studiejaar zou beginnen. Hij werd meteen toegelaten tot het eerste leerjaar, als knulleke van vijf jaar oud.

Eerste Heilige communie

Nadat hij een jaar vroeger dan gebruikelijk was toegelaten tot het eerste leerjaar van St-Eduardus, liet Hermanneke meteen blijken een goed en vlijtig student te zijn. Zijn wekelijkse rapporten vermelden steevast 20 op 20 en omdat ook zijn gedrag onberispelijk was mocht Herman al op zesjarige leeftijd, 4 juli 1937, zijn eerste Heilige Communie doen. Als alle kinderen zal hij trots geweest zijn op zijn kostumeke: witte blouse, zwart broekske, witte kousen en zwart gelakte schoenen. De Bredabaan ter hoogte van het St-Eduardusinstituut zoals Herman Wijns het wellicht nog gekend heeft (al is deze foto van voor zijn geboorte). Achter de moeder met kinderen de toegangspoort, daarnaast de houten afrastering van het domein Bouckenborgh

Als alle kinderen zal hij trots voor de spiegel hebben gestaan, want het was feest en daar genoot Herman net zo van als alle andere kinderen. Religieus als zijn opvoeding was zullen de lessen en de plechtigheid een diepe indruk op hem gemaakt hebben. Herman was geen geniale leerling, maar wel een hard werkende. Het ging niet allemaal vanzelf zoals bij sommige andere leerlingen, nee: Herman moest er voor werken. Wat hij deed, deed hij goed, maar niet zonder moeite. Goede punten waren zeer belangrijk voor de kleine Herman en was het eens niet supergoed, dan was hij beschaamd.

In het tweede studiejaar was hij na het eerste trimester de dertiende van de klas. Verlegen stapte hij met zijn rapport naar huis, en durfde over zijn punten niets zeggen tegen zijn ouders.

Volgens het verhaal stond hij die dag wat rond zijn vader te draaien zonder iets te zeggen. Pa Wijns had wel door dat er iets scheelde en bedacht dat het beter zou zijn wanneer hij even weg zou gaan: aan zijn moeder zou Herman het wellicht wel durven zeggen. Maar ook alleen met zijn moeder bleef hij dralen. Het gesprek dat hij vervolgens met zijn moeder had is een goede indicatie van het karakter van Herman.

“Maar moeder, dat kan toch niet. Het kan toch niet waar zijn…,” zei hij verontwaardigd.

“Maar wat is er dan ventje?” vroeg zijn moeder.

“Nee, dat kan niet. Dat kan niet zijn.”

“Allez, zeg het eens manneke. Geen flauwekul hè. Zeg maar eens rap wat er hapert..”

“Zie dan eens moeke, ik ben maar de dertiende.”

“Wat? De dertiende maar?” zei moeder.

“Laat eens zien… Maar je hebt toch 84 op 100 en grote onderscheiding. Wij verwachten van jou toch niet dat je de eerste bent?!”

Voor Herman echter was het niet goed genoeg. Het moest beter en hij was daarom vastbesloten het beter te doen.

In het tweede trimester was hij de achtste met 87 op 100 en in het derde trimester… Het 1e leerjaar van de Moderne Humaniora van 1937. Zittend op de eerste rij, vierde van links zien we de dan 6-jarige Herman Wijns. Poe, wat zal het kereltje zich afgemat hebben, en wat legde hij een ongelooflijke wilskracht aan de dag. Vanaf ’s morgens vroeg, direct na de H. Mis tot ’s avond half tien was hij in de weer met zijn lessen. Boeken in de hand, rond de tafel lopend herhaalde hij zijn lessen steeds maar weer, alles om maar de beste te zijn. Het resultaat was er dan ook naar, want het laatste trimester eindigde hij met 89 op 100 en was hij de beste van de klas.

Opvoeding

Herman, de Kleine Pastoor had een goed karakter, we zagen het al in de vorige afleveringen… Liegen of bedriegen was niet des Hermans, iemand kwetsen kwam niet bij hem op. Hij had eens gehoord hoe iemand zijn vader, Jozef Wijns in diens afwezigheid beledigde. Herman vertelde niemand over hetgeen hij gehoord had, maar terug naar die man wilde hij niet. Wanneer men hem vroeg wat hij toch tegen de beste man had, zweeg hij diplomatiek – zeven jaar oud. Zeer gelovig was Herman en dat zal veel te maken hebben gehad met de opvoeding die het kereltje kreeg.

Zijn moeder, Johanna Dens was een fijngevoelige en toegeeflijke vrouw, zijn vader een zeer vroom man. Pastoor Wuyts wilde de vader van Herman Wijns tot het priesterambt beroepen, maar daar stak grootmoeder Wijns een stokje voor. Als weduwe had ze al haar zoons nodig om rond te komen Vader Jozef Wijns kwam uit een groot en kinderrijk (acht) gezin en aangezien grootvader Wijns overleed voor zijn oudste zoon volwassen was moest ook vader Wijns al jong gaan werken.

Er waren in die tijd nauwelijks sociale voorzieningen en geen werk betekende eenvoudigweg geen brood op de plank. De vader van Herman was door de pastoor van de St. Bartholomeusparochie – E.H. Wuyts – uitverkoren om priester te worden, maar grootmoeder Wijns dacht daar anders over, hoewel zelf een godvruchtige vrouw van de oeroude stempel.

Afstanden rekende ze in paternosters of weesgegroetjes: ”Van Merksem naar Schoten is drie paternosters’. Maar hoe christelijk ook, ze zag er het nut niet van in een van haar kinders in een ver oord tot priester opgeleid te laten worden. Ze had haar kinderen graag in haar buurt, en aarzelde niet om een van haar zoons zijn vaders trouwring mee te geven toen die moest gekeurd worden voor de militaire dienst…

‘Ik bid al’

Vader Wijns kwam dus uit een oud-christelijk maar stoer gezin, waar God werd geëerd maar ook hard gewerkt moest worden. Herman zag zijn vader vaak en lang bidden bij een beeldje van O.L. Vrouw van Lourdes en geïntrigeerd door dat schouwspel imiteerde Herman al als kleuter zijn vader en prevelde met een klein rozenhoedje zijn zelfbedachte gebedjes. Nog voor zijn eerste H. Communie ging Herman doordeweeks, ’s ochtends in alle vroegte, regelmatig met zijn vader mee naar de H. Mis en na de H. Communie deed hij dat elke dag. Zoals veel kinderen in die tijd had Herman zijn eigen kerkboekje ‘Ik bid al’, waarin op elke bladzijde een tafereel uit de H. Mis stond afgebeeld.

Later volgden uiteraard ook ‘De Kleinen bij Jezus’, een ‘Hosannaboekje’ en, toen hij 9 jaar oud was, een missaal. Zijn kinderbijbeltjes waren bij zijn overlijden allemaal stukgelezen: de ruggen eraf of los en alle pagina’s beduimeld.

Bidden voor de overledene

Opvallend aspect aan zijn missaal was de voorliefde voor mensen die waren gestorven. Achterin treffen we een lijstje aan van alle overledenen van zijn tijd als misdienaar, compleet met datum. Wanneer hij later als misdienaar mee een lijk moest uitdragen zag men Herman biddend in de begrafenisstoet. Gevraagd naar het waarom zei hij: “Iedereen volgt de lijkbaar, er wordt gesproken en gerookt. Er is echter niemand die bidt voor de overledene.” Vroom was Herman en misnoegd over diegenen die niet naar de wetten van de kerk leefden.

Zo vinden we in zijn missaal bijvoorbeeld ook een lijstje van mensen uit zijn straat (dan al de Wuytslei) die op zondag niet naar de H. Mis gingen, ook weer met datums en al. Niets of niemand kon Herman weerhouden naar de heilige mis te gaan. Hij leefde er voor.

Herman Wijns, de Eucharistische Kruistochter

Toen zijn moeder hem eens verbood om naar de H. Mis te gaan omdat het te slecht weer was, antwoordde Herman: “Niet naar de Mis, dan ook niet naar school.” Zijn vroomheid en toewijding tot de kerk was natuurlijk ook de broeders van het St-Eduardusinstituut opgevallen en het was daarom dat hij kort na zijn eerste H. Communie door broeder Elianus werd uitgekozen om Eucharistische Kruistochter te worden. Omdat hij van kindsbeen af op de Eucharistie gericht was bleek Herman een goed Kruistochter en zijn uitverkiezing maakte van hem een nog vuriger Christen.

 

Zorgen

Vanaf Hermans geboorte tot hij een jaar of zeven was verging het vader en moeder Wijns goed. Hun beenhouwerij op de Bredabaan liep aanvankelijk super, maar de crisis van de jaren ’30 trof ook de familie Wijns en in 1938 moest men de boeken toe doen. Men betrok het gelijkvloers van het pand op de Wuytslei 23 en vader en moeder Wijns moesten uit werken gaan. Voor mensen die vier gasten en een dienstmeid hadden gehad was het werken voor een baas moeilijk te accepteren en van de zorgeloze sfeer in huize Wijns was al snel niets meer over. Vader nam zijn toevlucht tot het gebed terwijl moeder Wijns juist van haar geloof viel. Herman had het daar moeilijk mee. Zijn moeder ging niet meer naar de kerk en daar maakte de kleine jongen zich grote zorgen over.

Hij probeerde zijn moeder over te halen, maar gedeprimeerd door de tegenslagen in haar leven kon moeder Wijns het niet opbrengen. “Waarom vraag je het zo dikwijls,” klaagde ze tegen haar godvruchtige zoon. “Nu, ik dacht zo maar, zie je… Vake en ik daarboven en jij… ” zou hij geantwoord hebben.

Herman Wijns gaf al op jonge leeftijd blijk van een groot begrip van het wezen van de katholieke kerk en zij die hem gekend hebben spreken ervan hoe hij nooit aarzelde om de mensen om hem heen te wijzen op het belang van de H. Mis, de H. Communie en de Liturgie. Het was dan ook zijn begrip van en zijn toewijding aan de H. Kerk die hem in laatste jaar van zijn leven tot een opmerkelijke misdienaar maakten.

Bron: Merksem.net

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

%d bloggers liken dit: