Over de noodzaak van de Godsdienst
Over de Godsdienst (1ste les, Mech. Catechismus). Domine ad quem ibimus? Verba vitae aeternae habes. (Joan, VI, 69)
Het is met voldoening, beminde parochianen, dat ik u vergaderd zie, om aan de Heer, door de H. Adrianus, uwe offeranden op te dragen, ten einde bevrijd te zijn van alle geestelijke en tijdelijke rampen (ieder jaar werden in de kerk van O.L.V. van St-Pieters zogenaamde Pestmissen gelezen, om ziekten en dergelijke af te wenden). Ik wil u vandaag dezelfde vraag voorstellen die Jezus deed aan zijn leerlingen, Hij had aan de Joden gesproken over zijne goddelijke zending en namelijk over het groot mysterie van het H. Sacrament des Altaars, dat Hij later moest instellen. Velen nu, zelfs onder zijn discipelen, verstonden Hem niet en verergerd zeiden zij: Durus est hic sermo – Dat woord is hard en wie kan het aanhoren? En zij verlieten Hem. Dan vroeg Hij aan Zijn Apostelen: Wilt ook gij Mij verlaten? En Petrus zei: Heer, tot wie zouden wij gaan? Gij hebt de woorden van het eeuwig leven! Welnu aan u, die hier vergaderd zijt, vraagt de Heer Jezus: Wilt ook gij mij verlaten? Hewel, B.P., antwoordt Hem allen met hart en ziel gelijk gij het reeds doet door uwe aanwezigheid en uwe offeranden: Heer tot wie zouden wij gaan? Gij alleen immers hebt woorden van het eeuwig leven. En welke zijn die woorden, B.P.? Bemin de Heer uwen God uit geheel uw hart…., en uw naaste gelijk uzelf; doet dit en gij zult leven; – Hoc fac, et vives. Helaas! B.P., velen hedendaags verstaan die woorden niet, de goddelozen even als de Farizeeën verergerden zich over de mysteriën van ons geloof; en wat erger is, katholieken zelfs, durven zeggen: Dat woord is hard, die lering is te streng, die kunnen wij niet aanvaarden… en zij verlaten de Zaligmaker. Daarom, laat mij toe u te tonen hoe de Godsdienst noodzakelijk, aangenaam en zelfs gemakkelijk is.
1. De godsdienst is u noodzakelijk
En waarom, B.P.?
1° Omdat gij Gods schepsel zijt: het werk Zijner handen, werk dat zonder Hem zelfs niet kan bestaan. De onredelijke schepsels dienen Hem op hun manier, de hemelen verkondigen Zijn glorie, de bliksem, het vuur, het water, de regen, de sneeuw zijn te Zijnen dienste… en de mens zou zich mogen vrij maken en zich aan de wereld of aan de duivel geven?
2° Omdat gij mensen zijt, een redelijk schepsel Gods; God heeft u een ziel gegeven, dit is te zeggen: een verstand om Hem te kennen, een vrije wil om Hem te beminnen. Ieder schepsel heeft een bijzondere bestemming ontvangen: de zon om ons te verlichten, het vuur om ons te verwarmen, de dieren, de planten om ons tot nut of vermaak te dienen. Een zon zonder licht of een vuur zonder warmte, zou het dan wel een zon of een vuur zijn? Eveneens een mens die God niet dient, mag hij wel een mens genoemd worden?
3° Omdat gij christen zijt; wat is een christen? Een kind van God, een lidmaat van Jezus Christus, afgekocht door zijn dierbaar bloed; het is dus aan onze koper en verlosser dat wij Hem toebehoren; en die dienst hebben wij Hem plechtig beloofd in ons heilig doopsel. Welnu B.P., gij hebt verzaakt aan de duivel; gij hebt Jezus gekozen voor uwe Heer en Meester, gij hebt die beloften plechtig vernieuwd op uwe eerste Communie en gij zoudt Hem niet moeten dienen? Onder Hem niet staan? Uw eigen meester mogen zijn? Of beter de duivel tot uwe heer te kiezen?
2. De dienst van God is ook aangenaam
Maar velen aanzien de godsdienst als een schamelijke en verdrietige zaak; oh!… hoe bedriegen zij zich! Verre van daar, de dienst van God is eerlijk en aangenaam. Pietas ad omnia utilis est – de godsdienst zegt de H. Paulus, is tot alles nuttig, hij heeft de belofte van dit leven en van het toekomende! Zegt Christus niet: Mijn juk is aangenaam en mijn last is licht om te dragen? Eerlijk is de dienst van God, maar de dienst des duivels en der wereld, die is lastig en schandig. De boze mensen die het hart van Jezus bedroeven door ongelovigheid, lasteringen, ergernissen, enz., ment gij dat zij zo gelukkig zijn? Dat zij het zo gemakkelijk hebben? Hoort wat de H. Geest hun in de mond geeft op het uur hunner dood: Wij hebben moeilijke wegen bewandeld, wij hebben ons vermoeid en uitgeput op de weg der boosheid! Meent gij dat de dienst van Satan lichter is dan de dienst van God? O! Het is een slavernij, een schandige slavernij; de ongelukkigen weten het, maar zij liggen vastgebonden en kunnen uit zijn kluisters niet meer. Daar integendeel de dienst van God eerlijk is, want volgens de Apostel: Servire Deo regnare est – de dienaars van God zijn zoveel als koningen.
3. God dienen is gemakkelijk
Eerlijk en aangenaam zoveel gij wilt, zal er mij iemand in de rede vallen; maar moet gij met mij niet bekennen dat God dienen toch moeilijk valt en lastig? Neen, integendeel, B.P., God dienen is gemakkelijk. De Oude Wet aan de Joden gegeven, en die genoemd wordt de wet van vrees, was inderdaad moeilijk: zij had van de ene kant veel geboden en voorschriften en van de andere kant uit haar eigen gaf zij weinig of geen hulp om ze te volbrengen; daar durfde ment aan God geen andere naam te geven dan Heer, Meester, enz… Maar de Nieuwe Wet, de Wet van Christus, is de wet van liefde en gratie, in dewelke God wil genoemd worden met de zoete naam Vader; en die wet; neen zij is niet zwaar noch lastig: God beminnen uit geheel zijn hart en zijn naaste gelijk zichzelf, ziedaar geheel de Wet: In his duobus tot lex pendet. Voegt daarbij de gratie die ons gegeven wordt op zoveel wijzen en door zovele middelen: het gebed, Het H. Misoffer, de HH. Sacramenten; Christus zelf onder ons wonende in het heilig Tabernakel, zijn heilige Moeder die ons gedurig bijstaat, zoveel heiligen die met ons en voor ons bidden, onze engelbewaarder die ons beschermt en bovenal de verzekering van een overgrote, onbegrijpelijke beloning!… Wie zou durven zeggen dat het moeilijk is God te dienen?
Neen, Beminde parochianen, gij zult dus niet aarzelen, maar allen tezamen uit het hart op dit ogenblik herhalen: Heer tot wie zouden wij gaan moesten wij U verlaten? Gij hebt de woorden van het eeuwig leven! Gij zijt onze God, onze Heer en Meester, onze Vader, onze Zaligmaker! Wij komen dus tot U, met een rouwmoedig hart, en wij vragen vergiffenis over onze misdaden en ondankbaarheid, en steunende op de bescherming van uwe heilige Moeder, van de H. Jozef en op voorspraak van de H. Martelaar Adrianus, wijden wij en ons huisgezin helemaal aan U toe, en verzoeken ons te sparen van alle ongelukken op de aarde, om ons te ontvangen in de schoot uwer glorie. Amen.
(Uit de Sermoenen van Kannunik d’Hoop, uitgegeven te Gent, anno 1900)