Spring naar inhoud

De H. Vincentius a Paulo

In 1885, op aanvraag van 400 bisschoppen, prelaten en algemene oversten van congregaties werd Sint Vincentius a Paulo door Paus Leo XIII uitgeroepen tot patroon van alle werken van liefdadigheid die in de wereld bestaan en op welke wijze ook aan hem zijn ontsproten. Een juichkreet van geestdriftige instemming ging alom in de harten omhoog, nu de titel van Vader der Armen aan Vincentius door de volksmond toegekend, door het hoogste geestelijk gezag werd bekrachtigd.

Vincentius werd in 1581 geboren uit een Franse boerenfamilie, te Pouy bij Dax (Landes). Zijn uitermate levendige geest trok spoedig de aandacht. De vader had dan ook grootse plannen: de jongen zou priester worden. Ofschoon zeer godsdienstig was vader toch niet vrij van deze menselijke berekening: eenmaal priester en met een beneficie begiftigd, kan Vincent een steun worden voor het gezin. De jongen studeerde, werd priester inderdaad (1600), was vroom, doch ging in zijn streven niet uit boven het middelmatige: een eervolle positie is zijn doelwit. Zijn eerste priesterjaren zijn een tijd van tasten en zoeken, in werkelijkheid een providentiële voorbereiding op zijn grootse zending. Op een zeereis door zeerovers als slaaf naar Tunis weggevoerd, ontsnapt hij na twee jaren met zijn bekende meester (1607), studeert nog enige tijd te Rome en wordt in 1610 aalmoezenier aan het Hof van ex-koningin Margaretha te Parijs. Hier is het vooral dat Vincentius de prikkel der genade voelt: een soort bekering voltrekt zich, zoals men in het leven der heiligen die algehele overgave aan Gods wil pleegt te noemen. Vernederd door laster en pijnlijke bekoringen tegen het geloof, wordt Vincentius door de Voorzienigheid in zijn ware richting geworpen: een leven van onthechting en in dienst der armen, onverdeeld en voor immer. De Bérulle, de latere kardinaal en met Franciscus van Sales de vertegenwoordiger van het zich hernieuwend geestelijk leven in die dagen, man van onweerstaanbare invloed door zijn kennis en deugd, speelt daarbij ook onmiskenbaar een gewichtige rol. In zijn school van totale zelfverloochening legt Vincentius voor goed het “burgerlijke” af om tot in het heldhaftige volop priester te zijn.

Dit blijkt reeds in zijn kort pastoorschap te Clichy (1612), dat blijkt hoe langer hoe mer tijdens zijn twaalfjarig verblijf bij de adellijke familie de Gondi, waar hij eerst als huisleermeester voor de kinderen optreedt, maar al spoedig, en later hoofdzakelijk, wordt hij herder over de 8000 zielen van een arme boerenbevolking die in 40 kleinere en grotere dorpen over de landgoederen van Gondis verspreid zijn; dat blijkt tijdens zijn “vlucht” naar de parochie van Châtilon-les-Dombes, bij Lyon (1617) waar hij de eerste Broederschap van Liefdadigheid opricht. Zeven jaar oefent hij zich dan in het geven van volksmissies (hij had er in januari 1617 de dringende noodzaak van ontdekt te Folleville, bij Amiëns) en in het alom oprichten en steeds doelmatiger organiseren van de Broederschap der Liefdadigheid, twee werken waaruit ongemerkt hoofdstichtingen ontkiemen: De Congregatie der Missie (Lazaristen) in 1625 en in samenwerking met Louise de Marillac, weduwe Le Gras, het gezelschap van de Dochters van Liefde in 1633, stichtingen die hij beide nog meer dan een kwart eeuw leidt en degelijk grondvest, altijd in dezelfde richting: het bevorderen van het geestelijk en tijdelijk welzijn van de naaste. Met zijn priesters wil hij de zielen op het platteland bewerken en om de verkregen resultaten niet te laten verloren gaan, helpt hij gestadig mee aan de vorming van een goede seculiere clerus in seminaries; de opgewekte ijver onderhoudt hij dor het populariseren van de Ignatiaanse geestelijke oefeningen (in verkorte vorm) voor geestelijken en leken, door de dinsdagse, dus wekelijkse conferenties voor geestelijken, en alhoewel met tegenzin voor de hoogste post, doch met alle toewijding voor het welzijn van de kerk, neemt hij zelf plaats in de koninklijke Raad voor de benoeming van Bisschoppen (1642-52). Met zijn Zusters ook in samenwerking met zijn priesters, en met de Dames der Liefdadigheid, ontfermt hij zich over zieken, galeislaven, bedelaars, vondelingen; geen werk van naastenliefde of zijn raad en zijn steun wordt ingeroepen. En in de jaren 1639-40 en 1650-52 reikt hij de helpende hand aan de talloze slachtoffers van de oorlog in Lotharingen, in Picardië, in Champagne, te Parijs. Vanaf 1646 verrichten zijn missionarissen ook echt “buitenlands missiewerk” in Algiers en Tunis, op het eiland Madagascar, in het vervolgde Ierland en Schotland. Bij het opkomend Jansenisme (soort ketterij) staat hij pal op de bres… en er zou nog zoveel kunnen worden opgesomd. Hoe is dit wonderbaar leven te verklaren? Door Vincentius’ geloof dat heel zijn wezen doordringt en dat hem God in de mens en de mens in God doet zien. Geloof van huis uit zo eenvoudig en steeds eenvoudig en nederig gebleven.

Voorzeker beschikt de heilige over veel natuurlijke gaven, hem door de Voorzienigheid geschonken met het oog op zijn zending. De genade immers verwoest niet, bouwt niet naast of tegen het oorspronkelijk gegevene. Vincentius is een schrandere geest, heeft de werkelijkheidszin en het kloek oordeel van de leider. En Richelieu aarzelt niet hem te raadplegen. Wat heeft Vincentius een medelijdend hart! Het menselijk leed ontroert hem tot in het diepst van zijn ziel. Werkelijk een Paulus-hart! En helaas, de tijdsomstandigheden, een bijna onafgebroken oorlog met zijn nasleep van onbeschrijfelijke lichamelijke en geestelijke ellende, waren er wel naar om dat hart te doen bloeden. Niemand ook slaagt er in zoals hij – het is een gave- de zo vruchtbare medewerking van de vrouw te winnen en te bestendigen voor zijn arbeid, en dat in de meest invloedrijke kringen. Denk hier aan hertogin d’ Aiguillon, nicht van de minister en kardinaal Richelieu, meer verheven nog door haar zielenadel, aan Presidente de Goussault, eerste voorzitster der Dames van Liefdadigheid, aan Louse de Marillac vooral. Bij de eerste ontmoeting ziet Vincentius reeds dat zij tot grote dingen in staat is. Zij werd op 11 maart 1934 heilig verklaard.

Maar die rijke natuur brengt geen volledige verklaring. Vincentius’ geloof is het juist dat deze natuurlijke gaven vruchtbaar heeft gemaakt, zijn geloof dat hem onwankelbaar vertrouwen inboezemt in de goddelijke voorzienigheid. In het licht van zijn geloof ziet hij, hoe goed doen een element moet zijn van de godsdienst zowel als de geloofswaarheden die moeten worden voorgehouden. Zijn geloof baart hem het mensgeworden Woord als de onuitsprekelijke uiting van Gods liefde. Zijn levend geloof dat liefde wordt, boeit hem aan de Gekruisigde en aan diens lijdende ledematen – de armen, de misdeelden. Schakel Christus uit dat leven en we houden een Vincentius over die nimmer bestond. Niet de beeltenis, hoe populair ook een aantrekkelijk, van Vincentius met een kind op de armen en een ander naast zich, half weggedoken in de plooien van zijn mantel, is de juiste weergave van de hele Vincentius, maar wel deze minder bekende: de eenvoudige priester met de breedgerande hoed onder de arm, als iemand die steeds bereid is te gaan, en in de hand een kruisbeeld waarop hij liefdevol zijn ogen laat rusten. Ziedaar de diepste, ware Vincentius! Want op Christus blijven zijn ogen en geest onafwendbaar gericht in al zijn doen en laten, als op de Meester van wiens geest hij zich moet doordringen. Daarom zijn de uitspraken van het Evangelie lichtbakens op zijn levensweg. Men heeft opgemerkt, hoe hij bij het lezen van het Evangelie onder de H. Mis, Jezus’ eigen woorden beginnend met “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u”, spatieerde als om ze vollediger te maken. “De leerstellingen van het Evangelie, zo schrijft hij, bedriegen nooit; zij werpen te gelegener tijd haar vruchten af; wat niet volgens die leerstellingen is, is ijdel; mislukking oogst al wie handelt volgens de tegenovergestelde beginselen. Ziedaar mijn geloof, ziedaar mijn ervaring.”

Zeer terecht is van hem getuigd: “Men zou uit Vincentius’ brieven en toespraken een reeks van pittige en soms verrassende uitlatingen kunnen verzamelen tot een boekje dat de titel draagt “Navolging van Christus volgens Sint Vincentius a Paulo”. Aan de horizont van Vincentius rijst immer de goddelijke figuur van Christus. Tijdstip voor tijdstip, men zou haast kunnen zeggen, minuut voor minuut doorvorste hij Jezus’ leven om er de gedragslijnen uit op te diepen.”

Werker en leider blijft hij tot aan zijn laatste ademtocht. Zijn dadendrang schijnt ontheven geweest aan de uitwendige omstandigheden van ziekte en pijn, die over het algemeen op de kloekste karakters zoveel invloed hebben. Hij, Vincentius, die eens schreef: “de dood die ons aantreft met de wapenen in de hand, is de roemrijkste en begerenswaardigste,” wenst tot in het aangezicht van de dood op de hoogte te worden gehouden van de lopende bestuurszaken, oordeelt en beslist… In het stervensuur (27 september 1660) fluistert hem een priester de woorden toe: “Ik geloof in God de Vader.” – Hij antwoordt: “Ik geloof.” “Ik geloof in Jezus Christus.” – “Ik geloof.” – “Ik geloof in de H. Geest.” – “Ik geloof.” Na ieder “Ik geloof” drukt de stervende de lippen op het kruisbeeld dat zijn handen omklemmen. Is er een ontroerender tafereel, waardiger bekroning, treffender samenvatting an dat zo vruchtbaar leven: een wonder van geloof en van liefde.

 

Bron: Met de heiligen het jaar rond, deel III, Uitgeverij Paul Brandt, Bussum, 1949

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

%d bloggers liken dit: