Spring naar inhoud

Uit de dromen van Don Bosco: De Deugd van Zuiverheid

Don Bosco vertelt:

’t Gebeurde tijdens de nacht tussen de 14de en de 15de juni. ‘k Had mij ter ruste begeven en was een weinig ingedoezeld als plots een zware slag op de beddeplank mij wakker schrok. Ik richtte mij halvereind, keek langs alle kanten rond doch zag niets. ‘k Heb zeker gedroomd, peinsde ik, en legde me weer te slapen. Pas begon ik in te sluimeren of een tweede slag, als beukte daar iemand met een knuppel op mijn bed, deed me schrikken. ‘k Stond op, zocht de kamer rond, onder het bed, onder de tafel, en in al de hoeken, doch zag niets. Hoe wonder! Ik beval mij aan in Gods handen, sloeg een kruiske met wijwater en ging weer slapen. Alsdan doolde mijn geest weg en ik zag wat hier volgt.

’t Scheen mij dat ik in de kerk op de kansel stond en een preek ging beginnen. Beneden zaten de kinderen elk op zijn plaats; zij keken aandachtig op en wachtten. Zwijgend stond ik daar en wist niet welk punt ik moest behandelen of hoe ik de preek zou inzetten. Gedurende enkele stonden poogde ik een herinnering op te halen doch mijn geheugen liet me in de steek en mijn geest bleef dor en ledig. Ik was erg verlegen dies te meer dat dusdanig geval mij nog nimmer was overkomen. Maar zie! In een oogwenk vervaagde de kerk een een wijd dal strekte zich voor mij uit. Mijn ogen zochten naar de muren en de jongens doch alles was spoorloos in onzichtbaarheid verzonken. Dit wonder bracht me gans van streek en ik kon het met die verwisseling niet eens worden. “Wat is dat nu?” vroeg ik mij af, “een ogenblik geleden bevind ik me op de preekstoel in een kerk en nu sta ik in een vallei. Droom ik dan? Wat doe ik?…”

Teneinde raad besloot ik vooruit te gaan. Ik reisde een eind verder en zocht iemand aan wie ik mijn verwondering lucht zou kunnen geven, toen ik ginder een prachtig paleis ontwaarde met vele gaanderijen en uitgestrekte terrassen, die een sierlijk geheel uitmaakten. Ik trad er binnen en bevond me in een ruime zaal. Rechts bemerkte ik een menigte jongens; zij verdrongen zich rond een Edelvrouw en ontvingen van Haar elk een kostelijke doek. Daarna bestegen zij een langwerpig terras dat met een hekken was afgesloten, en stelden zich daar in rangen op. Ik naderde tot die Edelvrouw, zo dat ik horen kon wat zij aan elke jongen zegde, bij het uitreiken van die kostbare doek: “Vouw hem nooit open als het waait… en, moest u de wind overvallen terwijl gij hem ontplooid houdt, keer u dan onmiddellijk naar rechts, nooit naar links…” Al die jongens sloeg ik gade, maar op dat ogenblik herkende ik niemand.

Nauw was de uitdeling ten einde, of ze stonden op het terras in een lange rij, en niemand die sprak. Immer keek ik toe en zag een jongen stilaan zijn doek ontplooien en die bewonderen. De anderen volgden allen zijn voorbeeld: na zodat allen ten laatste hun sierdoek opengespreid hielden: een groot prachtig doek, met goud bestikt waarop geschreven stond: Regina virtitum (Koningin der Deugden).

Maar zie, daar begon een zachte wind te waaien uit het noorden, linksweg, langsom feller, en groeide tot een hevige rukwind.

Toevouwen!

Amper was het koeltje opgestoken of enige jongens zag ik haastig hun doek opvouwen en verbergen. Anderen hielden hem naar rechts. Een deel stond onbeweeglijk met de wijd uitwaaiende doek in de hand. De wind blies wilder en wilder. Wolken duikelden op en verduisterden de hemel. Dan loeide de storm met bliksem en dondergeweld. De hagel kletterde neer. Vervolgens begon het te regenen… en te sneeuwen. Vele jongens stonden daar nog altijd met hun prachtdoek opengespreid…

Hagelstenen sloegen tegen ’t zijden weefsel, en doorkorven het bij plekken. De regen gutste erop en sneeuwvlokken kleefden eraan. in een oogwenk waren die fijne doeken beschadigd en vol gaten en van alle schoonheid ontdaan. Dit feit verstomde mij zodanig dat ik niet wist hoe het uit te leggen. Meer nog, na scherper toekijken herkende ik nu al die jongens. ’t Waren de kinderen van het Oratorium. Ik naderde tot hen en vroeg aan één:

-“Wat doet gij hier? Zijt gij wel N.?”

-“Zeker ben ik het, en kijk! Deze is N., die is N. en die daar is N.”

Ik begaf me nu naar de plaats waar de Dame zich bevond, die de doeken uitreikte. Verscheidene andere mensen stonden aldaar en ik vroeg:

-“Wat betekent dit alles?”

-“Hebt gij niet gelezen wat op de doeken geschreven was?”, vroeg me de Dame.

-“Zeker: Regina virtutum.”

-“En gij weet niet waarom? Welnu dan. Enigen vluchtten bij het eerste gevaar en borgen hun doek in veiligheid. Zij die, door de storm overvallen, de tijd misten om hun doek te verbergen, maar toch rechtsom keerden, zijn zij die in het gevaar tot God roepen en de vijand de rug toekeren. De laatste geven hun deugd van zuiverheid prijs aan de wind der bekoringen; zij staan met opengevouwen zeilen in ’t geweld der verlokking en zinken in ’t kwaad.”

Naar rechts!

Dit schouwspel stemde mij tot droefheid en het kleine aantal dergenen die de reine deugd smetteloos bewaard hadden, maakte mij haast wanhopig. Ik brak in snikken uit, en enigszins bedaard vroeg ik:

-“Maar hoe komt het dat de doeken niet enkel door de storm, maar tevens door de regen en de sneeuw beschadigd werden? Duiden die druppels en sneeuwvlokken misschien de kleine dagelijkse zonden aan? ”

-“Weet gij dan niet dit aangaande non datur parvitas materiae? Verontrust U nochtans niet. Kom en zie! ”

Iemand trad vooruit naar het terras, wenkte de jongens met de hand en riep: “Naar rechts!”

Haast alle jongens keerden zich naar rechts. Maar enigen bewogen zich nauwelijks van hun plaats, en hun doek viel gans aan flarden. Ik zag er anderen wier doek versmalde en derwijze benaaid en hersteld werd dat er geen gaten meer in te zien waren. Ze bleven nochtans deerlijk, gehavend, flodderig, armtierig en versleten. En de Edelvrouw sprak tot mij:

-“Diegenen die te laat naar rechts bewogen, zijn zij die het ongeluk hadden hun schone deugd te verliezen, maar genezing zochten in de biecht. Diegenen die niet naar rechts bewogen zijn zij, die in het kwaad volharden en naar hun verderft toelopen, waar ’t al in flarden hangt. Nemini dicito, sed tantum admone.”

Uit: Dromen van Don Bosco, Imprim. 1937, J.JACOB, vic. gen.; Ecole Prof. St. J-Berchmans, Luik, 1944

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

%d bloggers liken dit: