Uit de Openbaringen van de H. Birgitta van Zweden: De H. Maagd vertelt over haar Zoon

Fragment uit Hoofdstuk 10, woorden van de H. Maagd over haar jeugd en het Lijden van haar Zoon:
Terwijl de vreze Gods in mijn hart heerste en ik op mijzelf was teruggeworpen en al mijn vertrouwen op God had gesteld, kwam het bij mij op over Gods grote macht na te denken, hoe de engelen en alle schepselen Hem dienen, en wat zijn onbeschrijflijke en oneindige heerlijkheid inhoudt. Toen ik dit alles overwoog kreeg ik drie wonderbaarlijke visioenen. Ik zag een ster, maar niet zoals die aan de hemel schijnt. Ik zag een licht, maar niet zoals die in de wereld schijnt. Ik rook een geur, niet van kruiden of zoiets, maar onbeschrijflijk zoet, die mij zo vervulde dat ik van vreugde juichte. Precies op dat moment hoorde ik een stem maar niet uit de mond van een mens. Toen ik dat hoorde beefde ik van angst, want ik was bang dat het een werk der duisternis was. Op dat ogenblik verscheen een engel van God. Het was de prachtigste manspersoon, alhoewel onvleselijk, en die zei tegen mij: ‘Wees gegroet, gij vol van genade!’ Bij het horen daarvan vroeg ik mij af wat dit kon betekenen of waarom hij mij een dergelijke groet bracht, want ik wist dat ik onwaardig was voor zoiets of zulk een goed iets, maar ook dat het voor God mogelijk is alles te doen wat Hij wil. De engel zei vervolgens: ‘De nakomeling die in jou geboren zal worden is heilig en zal de Zoon van God worden genoemd. Het zal geschieden zoals God het wil.’ Toen ik dat hoorde wilde ik weten wat hij bedoelde en waarom hij met zulk een groet kwam. Ik wist en bedacht bij mijzelf dat ik voor zulk een zaak of zoiets goeds onwaardig was, maar wist ook dat het voor God niet onmogelijk is te doen wat Hij wil. Toen zei de engel opnieuw: ‘Dat wat in u geboren wordt is heilig en zal de Zoon van God worden genoemd. Zoals het Hem behaagt geschiede.’ Desondanks hield ik mij geen enkel moment daartoe waardig. Ik vroeg de engel niet ‘waarom’ of ‘wanneer’ zulks zou plaatsvinden waarmee ik op het feit doel dat ik de onwaardige Moeder van God zou worden, maar zei: ‘Hoe kan het dat ik die geen gemeenschap met een man heb de onwaardige moeder van God wordt?’ De engel antwoordde slechts, zoals gezegd: ‘Voor God is niets onmogelijk, want alles wat Hij wil doen gebeurt.’ Toen ik de woorden van de engel hoorde, voelde ik de meest vurige wens om de Moeder van God te worden, en mijn ziel sprak uit liefde: ‘Zie, hier ben ik, uw wil geschiede in mij.’ Juist tijdens het uitspreken van dat woord ontving ik mijn zoon in de baarmoeder, wat gepaard ging met een onbeschrijfelijke sensatie van mijn ziel en heel mijn lichaam. Toen Hij in de baarmoeder was, droeg ik Hem zonder pijn, zonder enige zwaarte of vermoeidheid van lichaam. In elk opzicht was ik nederig in de wetenschap dat ik de Almachtige droeg. Toen ik Hem baarde, deed ik dat zonder enige pijn of zonde, net zoals ik Hem had ontvangen, met zo’n sensatie van ziel en lichaam dat het voelde alsof ik op de wolken liep. Precies zoals Hij in mijn lichaam was gekomen tot grote vreugde van heel mijn ziel, dus ook tot grote vreugde van heel mijn lichaam, verliet Hij mij, met mijn ziel vol vreugde terwijl mijn maagdelijkheid ongerept bleef.
Toen ik naar Hem keek en zijn schoonheid overwoog, terwijl ik mijzelf onwaardig achtte voor zo’n zoon, sijpelde vreugde als druppels dauw door mijn ziel. Toen ik echter over de plaatsen nadacht waar, zoals ik door de profeten had geleerd, zijn handen en voeten aan het Kruis genageld zouden worden, vulden mijn ogen zich met tranen en werd mijn hart door verdriet overmand. Toen mijn zoon mijn huilende ogen zag werd Hij doodsbedroefd. Toen ik zijn goddelijke macht overwoog werd ik weer getroost, mij realiserend dat dit de manier is waarop Hij het wilde en dat het daarom juist is, en aldus stemde ik overeen met zijn wil. Mijn vreugde werd dus altijd met verdriet vermengd. Toen de tijd van het lijden van mijn zoon was aangebroken grepen zijn vijanden Hem vast. Ze sloegen Hem op zijn wang en nek en bespuugden en bespotten Hem. Toen Hij naar de pilaar werd gebracht deed Hij zijn kleding uit en plaatste zijn handen op de pilaar waarna zijn vijanden ze genadeloos vastbonden. Zonder enige vorm van bekleding werd Hij aan de pilaar vastgebonden. Gelijk Hij geboren was stond Hij daar en ondervond de schaamte van zijn naaktheid. Zijn vrienden vluchtten weg maar zijn vijanden kwamen van alle kanten toegestroomd. Zo stonden ze daar en geselden zijn lichaam, een lichaam zonder enig vlek of zonde. Ik stond vlakbij. Tijdens de eerste zweepslagen viel ik flauw. Toen ik bijkwam kon ik constateren hoe zijn lichaam tot op het bot geslagen en gegeseld was. Wat zelfs nóg vreselijker was, was toen ze de zwepen terugtrokken (met in de banden weerhaken bevestigd) waardoor zijn vlees werd doorploegd, zoals een ploeg de aarde doortrekt. Toen mijn zoon daar helemaal bebloed en bedekt met wonden stond, zodat geen enkel plekje waar Hij kon worden geslagen was overgeslagen, vroeg iemand in geestverrukking: ‘Gaan jullie Hem zonder oordeel doden?’ En onmiddellijk sneed men zijn handen los. Toen deed mijn zoon zijn kleren weer aan. Ik zag dat de plaats waar Hij had gestaan met bloed bedekt was. Afgaande op zijn voetafdrukken kon ik zeggen waar Hij had gelopen, want overal waar Hij ging werd de grond met bloed doordrenkt. Ze hadden bijna geen geduld om Hem zich te laten aankleden, maar duwden en trokken Hem om toch maar op te schieten. Terwijl mijn zoon als een dief werd afgevoerd, veegde Hij het bloed uit zijn ogen weg. Na Hem te hebben veroordeeld legden ze het Kruis op Hem om het te dragen. Hij droeg het een korte tijd toen iemand kwam die het met Hem droeg. Terwijl mijn zoon naar de plek van zijn lijden ging, sloegen sommigen Hem op de nek en anderen in zijn gezicht. Hij werd zo hard geslagen en met zoveel kracht dat, alhoewel ik niet zag wie Hem sloeg, ik het geluid van de klappen duidelijk hoorde.
Toen ik samen met Hem bij de plaats van zijn lijden was aangekomen, zag ik alle gereedschappen voor zijn terechtstelling klaarliggen. Toen mijn zoon daar aankwam, kleedde Hij zich uit terwijl de knechten tegen elkaar zeiden: ‘Dit zijn onze kleren. Hij zal ze niet terugkrijgen want Hij is ter dood veroordeeld.’ Mijn zoon stond daar naakt zoals Hij geboren was. Toen kwam iemand naar Hem toegelopen en bood Hem een kleed aan. Hij was blij daar zijn schaamte mee te kunnen bedekken. Zijn wrede beulen grepen Hem daarna vast en strekten Hem uit op het Kruis. Eerst spijkerden ze zijn rechterhand aan de balk waarin het spijkergat al doorboord was. Ze doorstoken zijn hand op de plek waar het bot steviger was. Met een lus rukten ze aan zijn andere hand en maakten die op dezelfde wijze aan de houten balk vast. Daarna kruisigden ze door middel van twee spijkers zijn rechtervoet met de linker er bovenop, waardoor al zijn pezen en aderen overspanden en barstten. Daarna plaatsten ze de doornenkroon op zijn hoofd. Die sneed zo diep in het eerbiedwaardige hoofd van mijn zoon dat stromend bloed zijn ogen vulde, zijn oren verstopte en zijn baard verkleurde waar het langs naar beneden sijpelde. Toen Hij gewond en bloedend aan het Kruis hing kreeg Hij medelijden met mij, die in tranen er bijstond. Hij keek met zijn bebloede ogen in de richting van mijn neef Johannes, die Hij mij toevertrouwde. Onderwijl hoorde ik sommigen zeggen dat mijn zoon een dief was, anderen dat Hij een leugenaar was, weer anderen dat niemand de dood meer verdiende dan mijn zoon. Toen ik dit alles hoorde hernam zich mijn verdriet. Maar, zoals ik eerder zei, toen de eerste spijker Hem had vastgenageld,
schokte die eerste klap mij zo erg dat ik als dood neerviel, met verduisterde ogen, trillende handen en schokkende benen. In de bitterheid van mijn verdriet trachtte ik niet op te kijken totdat Hij volledig aan het Kruis was vastgenageld. Toen ik opstond zag ik mijn zoon in ellende hangend en ik, in mijn grondige verbijstering, kon als de diepst bedroefde moeder, mij nog nauwelijks staande houden. Toen mijn zoon mij en mijn vrienden ontroostbaar huilend zag, riep Hij met luider stem en smachtend uit: ‘Vader, waarom hebt U Mij verlaten?’ Het was alsof Hij wilde zeggen: ‘Er is niemand die zich over Mij bekommert behalve U, Vader.’ Op dat moment schenen zijn ogen half levend, zijn wangen waren ingevallen, zijn gezicht somber, zijn mond stond open en zijn tong was bloederig. Zijn maag lag plat tegen zijn rug aan omdat alle vocht eruit onttrokken was en zo leek het dat Hij geen ingewanden meer had. Zijn hele lichaam was door het bloedverlies bleek en uitgeput. Zijn handen en voeten waren heel hard aangespannen, ze waren uit elkaar getrokken en voegden zich naar de vorm van het Kruis. Zijn baard en haren waren volledig met bloed doordrenkt. Toen mijn zoon daar zo verminkt en blauwbleek hing, was alleen nog het hart krachtig, zijnde van het beste en sterkste soort. Van mijn vlees had Hij het zuiverste en perfect gevormde lichaam ontvangen. Zijn huid was zo dun en zacht dat het bloed bij de minste geseling onmiddellijk ging vloeien. Zijn verse bloed kon door zijn reine huid heen worden waargenomen. Juist omdat Hij het allerbeste lichaamsgestel had, voerden leven en dood een strijd in zijn gewonde lichaam. Op sommige momenten steeg de pijn in zijn doorboorde ledematen en pezen omhoog tot aan zijn nog krachtige en ongebroken hart en dat bracht daar ongelooflijke pijn en lijden teweeg. Op andere momenten ging de pijn vanuit zijn hart omlaag tot in zijn gewonde ledematen, en op die manier was er een bittere doodsstrijd. Met deze ellende omringd keek mijn zoon naar zijn huilende vrienden die de pijn liever zelf zouden hebben ondergaan of liever eeuwig in de Hel hadden willen branden dan Hem zo gemarteld te zien. Zijn verdriet over het verdriet van zijn vrienden overtrof alle bitterheid en beproevingen die Hij in zijn lichaam en hart onderging, want Hij koesterde een tedere liefde voor hen. Toen riep Hij onder de overweldigende en benauwende pijnen van zijn menselijke natuur tot zijn Vader uit: ‘Vader, in uw handen beveel Ik mijn Geest.’ Toen ik, zijn aller bedroefste moeder, deze stem hoorde, huiverde mijn hele lichaam onder bittere hartspijnen. En telkens als ik weer aan deze stem dacht, klonk het actueel en als nieuw in mijn oren.
Toen zijn dood naderde en zijn hart barstte van gewelddadige pijn, begon Hij over zijn hele lichaam en hoofd stuiptrekkingen te krijgen. Hij hief zich wat op en viel dan weer omlaag, zijn mond viel open met een geheel bloederige tong. Zijn handen trokken zich een beetje terug van de plek waar ze waren doorstoken zodat zijn voeten extra gewicht van zijn lichaam droegen. Zijn vingers en armen strekten zich iets uit en zijn rug drukte strak verstijfd tegen het Kruis aan. Sommigen zeiden tegen mij: ‘Maria, je zoon is dood.’ Anderen zeiden: ‘Hij is overleden, maar Hij zal weer herrijzen.’ Toen iedereen wegging, kwam een man en stak met zoveel kracht een lans in zijn zijde dat het er bijna aan de andere kant uitkwam. Toen de speer werd teruggetrokken was de punt rood van bloed. Het leek alsof mijn eigen hart doorstoken was toen ik zag hoe het hart van mijn zoon doorstoken was. Daarna werd Hij van het Kruis gehaald. Ik nam zijn lichaam op mijn schoot. Het was als van een melaatse, helemaal doodsbleek. Zijn ogen waren levenloos en vol bloed, zijn mond ijskoud, zijn baard als een gevlochten kleed, zijn gezicht verstijfd. Zijn armen waren zo verstijfd dat ze niet verder omlaag gebogen konden worden dan tot ongeveer zijn navel… Hij lag op mijn schoot. Zoals Hij aan het Kruis had gehangen lag Hij op mijn schoot, als een stijve man in al zijn ledematen. Daarna legden ze Hem in een schone linnen doek. Met mijn linnen kleed droogde ik zijn gekwetste ledematen en daarna heb ik zijn ogen en mond gesloten die open stonden toen Hij stierf. Zo hebben ze Hem in het graf gelegd. Hoe graag was ik daar levend in geplaatst, samen met mijn zoon, als Hij het zo gewild had! Nadat dit alles was gebeurd, kwam de goede Johannes en nam mij mee naar zijn huis. Zie dan mijn dochter wat mijn zoon voor jou geleden heeft!