De Scala Sancta
Voor het eerst in bijna drie eeuwen is de marmeren trap die Jezus driemaal beklommen heeft bij het paleis van Pilatus weer zichtbaar toegankelijk voor pelgrims in z’n oorspronkelijke vorm. De trap werd door de Heilige Helena, moeder van Keizer Constantijn, in de vierde eeuw van Jeruzalem naar Rome overgebracht. Zij had door inspiratie van de H. Geest ook andere relikwieën teruggevonden, waaronder het kruis, het kruisplaatje, de doornenkroon, enz., waarvan heel wat stukken ook naar Rome werden overgebracht.
Het heiligdom van de Heilige Trap (Scala Sancta) werd tussen 1588 en 1590 opgetrokken op bevel van Paus Sixtus V en was altijd een bijzondere plaats van gebed voor de pausen. Sinds 1723 werd de Scala Sancta, die door de vele pelgrims reeds sterk was uitgesleten, op verzoek van Paus Innocentius XIII bedekt door een houten constructie, om verdere verwering van het marmer te voorkomen.
Reeds meer dan 20 jaar lang werd de trap en het heiligdom, dat door Paus Pius IX aan de zorg van de Passionisten werd toevertrouwd, gerestaureerd, en nu werd besloten om ze voor het publiek open te stellen in z’n originele vorm, van 12 april tot en met 9 juni 2019, het hoogfeest van Pinksteren. De pelgrims zullen in staat zijn om de oude heilige trap aan te raken en te beklimmen, zoals die 2000 jaar geleden was. De fresco’s op de muren, die ook werden gerenoveerd, werden in de 13de en de 14de eeuw op bevel van Paus Nicolaas III geschilderd.
Wat in het begin een gewone restauratie leek van het houtwerk dat de marmeren trap bedekte, veranderde al gauw nadat de restaurateurs besloten het hout weg te halen en de trap bloot te leggen. De treden zijn diep verweerd. Er is in iedere trede een diepe geul, behalve in de laatste. Ze zijn ontstaan door de talloze pelgrims die de trap beklommen op hun knieën, waarbij ze met de toppen van hun schoenen zich afduwden op de voorgaande treden, waardoor na verloop van eeuwen een geul ontstond. Ook werd er op drie verschillende plaatsen een kruis gevonden: in de tweede, de elfde en de laatste trede. De elfde trede is beschadigd en er is een bloedspoor te zien, welke beschermd wordt door een roostertje, waar een gaatje in is zodat pelgrims de heilige bloedvlek kunnen aanraken.
Naar een verslag uit het New Catholic Register
We citeren uit de visioenen van de Zalige A.K. Emmerick, over het Lijden van Jezus, en meer bepaald waar de marmeren trap van Pilatus ter sprake komt:
Omstreeks 6 uur in de morgen volgens onze tijdrekening kwam de stoet van de hogepriesters en Farizeeën met de zo wreed mishandelde Jezus bij het paleis van Pilatus aan. Annas en Kaïfas en de meegekomen raadsleden hielden stil en stelden zich op bij de stenen zitplaatsen, aan beide zijden van de weg die van de forumpoort over het tussenplein naar de trap en ingang van het gerechtshof van Pilatus leidt. Jezus werd door de gerechtsdienaren bij de koorden verder voorwaarts gesleurd tot bij de trap van Pilatus’ paleis. Pilatus lag bij hun aankomst op het voorterras op een soort rustbed uitgestrekt. Naast hem stond een driepotig tafeltje, waarop enige tekenen van zijn waardigheid en enige andere voorwerpen lagen, die ik mij nu niet meer herinner; hij was omringd door officieren en soldaten en ook waren daar de symbolen van de Romeinse macht opgesteld. De hogepriesters en Joden hielden zich ver van het rechtshuis verwijderd, daar het hen, volgens de Wet, verontreinigd zou hebben; daarom overschreden zij een grenslijn niet, die in het plaveisel (van het tussenplein) uitgestippeld was. Toen Pilatus hen zo overhaastig, met groot geraas en luid getier opdagen zag en hen de mishandelde Jezus tot vóór zijn trap zag sleuren, stond hij op en sprak hen met misprijzen toe, ongeveer zoals een trotse, Franse maarschalk gezanten van een klein Duits stadje zou toespreken. Hij zei: “Wat is er weeral zo vroeg aan de hand? Waarom hebt gij die mens zo ellendig toegetakeld? Gij begint al vroeg te villen en te slachten!”
Doch zij riepen tot de beulen: “Vooruit met Hem! in het rechtshuis!” Hierna richtten zij het woord tot Pilatus: “Verneem onze aanklachten tegen die misdadiger; wij mogen uw huis niet binnentreden! wij zouden ons verontreinigen!” Toen zij deze woorden hadden uitgeschreeuwd, riep een man van grote gestalte en van een eerbiedwaardig voorkomen, midden uit het volk dat zich achter hen op het forum verdrong: “Zeker moogt gij het rechtshuis niet binnentreden, want het is geheiligd door onschuldig bloed. Hij alleen mag het betreden, want Hij alleen onder de Joden is rein, evenals de daar vermoorde onschuldige kinderen!” Na deze woorden met hevige ontroering en bezieling uitgegalmd te hebben, verdween hij onder de menigte. Deze man heette Sadok; hij was een welgesteld man en een neef van Obed, de man (of een bloedverwant) van Serafia, die later Veronika genoemd werd. Twee zoontjes van hem waren daar met andere onschuldige kinderen op het plein van het gerechtshof, op bevel van Herodes, vermoord geworden. Sedertdien had hij een teruggetrokken leven geleid en met zijn vrouw als een Esseen in onthouding geleefd. Eens had hij Jezus bij Lazarus ontmoet en daar een lering gehoord, en nu hij Jezus op zulk een wrede wijze naar de trap van het pretorium gesleurd zag worden, ontwaakte in zijn hart spontaan de smartelijke herinnering aan zijn daar vermoorde kinderen en legde hij dit getuigenis af voor de onschuld van Jezus. De aanklagers echter waren te zeer ingenomen met hun zaak en te geërgerd aan de trotse houding van Pilatus en hun eigen vernederde positie
tegenover hem, dan dat zij een bijzonder aandacht aan de woorden van Sadok zouden schenken.De gerechtsdienaren sleurden Jezus nu de vele marmertreden op en brachten Hem op de achtergrond van het terras (nabij de gehoorzaal, voorbij Pilatus, want:) Vooraan op het terras onderhandelde Pilatus met de joodse priesters. Toen hij Jezus, over wie reeds vele tegenstrijdige geruchten tot hem doorgedrongen waren, zo verschrikkelijk mishandeld en mismaakt voorbij zich zag leiden, met over heel zijn verschijning zulk een onverstoorbare uitdrukking van waardigheid, verdubbelde zijn walg en verachting voor de joodse priesters en raadsleden, die hem vooraf reeds geboodschapt hadden dat zij Jezus van Nazareth tot hem zouden brengen om zijn veroordeling te bekomen, daar Hij de doodstraf schuldig was. Hij liet hun dan ook voelen dat hij geen lust had om Jezus zonder klaar bewezen schuld te veroordelen.
Pilatus vond geen schuld in Hem en zond hem naar Herodes:
Maar de vijanden van Jezus waren er ten zeerste over verbitterd dat zij op die manier vóór al het volk door Pilatus afgewezen werden en nu met Hem naar Herodes moesten. Zij koelden hun woede op Jezus, bonden Hem opnieuw en, razender dan ooit te voren, sleurden zij Hem onder slaan en stoten in stormende haast over het forum. Dit stond vol volk maar met geweld baanden zij zich een weg erdoor en volgden daarna een straat naar het niet al te ver afgelegen paleis van Herodes. Ook Romeinse soldaten maakten deel uit van de
stoet.Dikwijls zonk de H. Maagd neer en kuste de grond ter plaats waar haar Zoon neergevallen was. Magdalena wrong zich dan de handen en Joannes, die zelf zijn tranen niet kon weerhouden, beurde Maria op, tilde haar omhoog en leidde haar verder. Dit was de oorsprong van de heilige kruisweg, van het medelijdend beschouwen en vereren van Jezus’ bitter lijden, nog eer het volbracht was. Reeds op dit ogenblik ontstond in de heiligste bloesem van de mensheid, in de maagdelijke Moeder van God en van de Zoon des Mensen, de godsvrucht van de Kerk voor het lijden van haar Verlosser. Gedurende al die onderhandelingen in het rechtshuis van Pilatus waren de Moeder van Jezus, Magdalena en Joannes in een hoek van het forum blijven staan. Daar waren zij met hartverscheurend verdriet getuige geweest van het roepen en schreeuwen. Terwijl Jezus nu naar Herodes weggevoerd was, leidde Joannes de H. Maagd en Magdalena langs de lijdensweg. Reeds op de dag, toen Hij de bittere lijdensweg nog maar half had afgelegd, overwoog, beweende, vereerde en betrad de uitverkoren, genadevolle Moeder de voetstappen van haar Zoon en haar God. O welk onbegrijpelijk medelijden! Hoe diep drong het zwaard van droefheid, scheurend en snijdend, langzaam in haar hart! Hoe smartelijk bleef het erin geplant. Zij wier zalige schoot Hem gedragen had, wier zalige borsten hem gevoed hadden, zij, de heilige, die het Woord, dat in den beginne bij God was, werkelijk en wezenlijk gehoord had, in zich opgenomen en 9 maanden onder haar genadevol hart bewaard, verzorgd, overwogen en beschouwd had, die het aan haar borsten gevoed had, zij die zijn leven gedragen en in zich aanwezig gevoeld had, eer de mensen, zijn broeders, zegen en lering, hulp en genezing van Hem ontvingen, leed hier alles met Jezus, nam deel aan zijn smarten, ook in zijn dorst naar de zaligheid van de mensen, die door zijn bitter lijden en dood moest verwezenlijkt worden. Zo opende hier nu reeds de reinste, de alheilige, de geheel onbevlekte, als eerste in de Kerk, het pad van de heilige kruisweg. Zij stelde een voorbeeld; zij wijdde een heilige oefening in. Zij begon als eerste de onuitputtelijke verdiensten van Jezus Christus als edelstenen op alle plaatsen van zijn lijden te verzamelen, op de lijdensweg als bloemen te plukken, om ze zijn hemelse Vader voor alle gelovigen van nu en later aan te bieden. Maria vertegenwoordigde alle zielen van de mensheid, die ooit waren en zijn zullen, allen die vóór Jezus ooit verzucht hadden naar de Verlossing, allen die na Hem zijn liefde en lijden medelijdend en dankbaar zouden overwegen en vieren. Al dezen baden in haar en met haar de kruisweg, weenden en offerden mee in het hart van de Moeder van Jezus, die ook een trouwe Moeder is van de gelovigen in de Kerk.
Toen men hem bij Herodes had gebracht en Jezus weigerde te spreken, en men Hem zwaar had mishandeld, keerden zij met Jezus terug naar Pilatus:
Jezus stak de straat over die aan de voet van het paleis van Pilatus (naar de Schaapspoort) liep en werd op de trap omhoog gesleurd tot boven op het terras. Daar de beulen onder het bestijgen van de trap Hem gruwzaam en haastig omhoog rukten, trapte Hij op zijn slepend spotkleed, struikelde en viel zo hard op de marmertreden, dat Hij ze met het bloed van zijn heilig hoofd bevlekte. De vijanden van Jezus die hun zitplaatsen naast de zuidkant van het forum weer hadden ingenomen, zoals ook het ruwe volk achter hen (in de hal en op het forum) barstten los in een schaterlach om zijn val, terwijl de gerechtsdienaren Hem met schoppen dwongen op te staan en hogerop te stijgen naar het terras. Hier lag Pilatus op zijn zetel, die een soort van klein rustbed was. Naast hem stond weer het tafeltje en ook nu, gelijk vroeger, waren enige officieren en andere mannen met schriftrollen bij hem. Op het terras, vanwaar hij zich met het volk onderhield, naar voren tredend, sprak hij de beschuldigers toe als volgt: “Gij hebt mij deze mens als volksopruier overgeleverd; in uw bijzijn heb ik Hem ondervraagd en Hem niet schuldig bevonden aan de misdaden die gij Hem te laste legt. Ook Herodes heeft in hem geen schuld kunnen ontdekken, want ik heb u met Hem naar deze viervorst verwezen en ziet! Geen doodvonnis heeft Hem getroffen! Ik zal Hem derhalve de tuchtstraf laten toedienen en Hem dan in vrijheid stellen!” Bij deze onverwachte uitspraak barstten de Farizeeën in heftig gemor uit, hieven een luid protestgeschreeuw aan en begonnen met een vernieuwde ijver het volk weer op te hitsen en met geld om te kopen. Pilatus behandelde hen met de diepste verachting en slingerde hun met meer andere verwijten ook de volgende spotwoorden toe: “Zult gij heden bij het slachten van de paaslammeren niet genoeg onschuldig bloed zien vloeien?”
Pilatus deed nog een poging en zei: “Wat zal ik dan doen met deze Jezus, van wie men zegt dat Hij de Christus, de Koning van de Joden is?” Zij antwoordden hierop met een vervaarlijk gebrul: “Kruisig Hem! Kruisig Hem!” Pilatus drong aan: “Maar welk kwaad heeft Hij dan gedaan? Ik althans vind in Hem geen schuld die de dood verdient. Ik zal Hem dus de tuchtstraf laten toedienen en Hem dan vrijlaten.” Doch als een helse storm weerklonk het oorverdovend van alle kanten: “Kruisig Hem, kruisig Hem!” De hogepriesters en Farizeeën geleken door hun roepen en schreeuwen op razenden. De wankelmoedige Pilatus stelde Barabbas daarop in vrijheid en veroordeelde Jezus tot de geselstraf.
Na de gruwelijke geseling werd Jezus opnieuw bij Pilatus gebracht:
Nu brachten zij Jezus naar Pilatus’ paleis. Hij had de doornenkroon op het hoofd, de rietscepter in de geboeide handen en was met de purperen spotmantel omhangen. Jezus was onkennelijk van het bloed dat zijn ogen vulde en in zijn mond en baard neergevloeid was. Zijn lichaam was geheel met builen, striemen en wonden bedekt en geleek op een doek in bloed gedoopt. Hij ging gebukt en wankelde in zijn gang. De mantel was zo kort dat Hij zich buigen moest om zijn naaktheid te bedekken, want bij de kroning met doornen hadden zij weer al zijn klederen van zijn lichaam gerukt. Toen nu de arme Jezus beneden aan de voet van de trap van Pilatus gekomen was, kon zelfs deze wreedaard een huivering van afschuw en medelijden niet onderdrukken. Hij leunde op één van zijn officieren en terwijl het volk en de priesters aldoor bleven roepen en honen, riep hij uit: “Indien de duivel van de Joden even wreed is, kan niemand in de hel het bij hem uithouden!”
Toen Jezus onder veel pijn en moeite boven op de trap gesleurd en op de achtergrond van het terras gebracht was, kwam Pilatus op de voorgrond, en daar hij wilde spreken, liet hij door trompetgeschal om stilte en aandacht vragen. Zich nu tot de hogepriesters en het aanwezige volk wendend, sprak hij: ”Ziet! ik laat Hem nogmaals tot u naar voren brengen, opdat gij weten moogt dat ik geen schuld in Hem vind.” Nu werd Jezus door de beulen weer op de voorgrond van het terras naast Pilatus geleid, zodat al het volk van op het forum Hem kon zien en getuige was van een hartverscheurend, afgrijselijk schouwspel, dat aanvankelijk iedereen deed gruwen en een doffe stilte teweegbracht. Zij zagen de verschijning van de Zoon Gods op het terras, ontzettend mishandeld, met bloed en wonden bedekt. Op het terras staande liet Jezus van onder de brede, bloedige doornenkroon zijn blikken over die zee van mensen gaan. Pilatus trad naast Hem en, op Jezus wijzend, richtte hij tot de Joden beneden deze woorden: “Daar hebt U de mens, beziet Hem maar!” (als wilde hij zeggen: “Hij gelijkt niet meer op een mens, Hij is er nog slechts de karikatuur van!”).
Jezus droeg de rode spotmantel om zijn verscheurd en ontvleesd lichaam. Hij hield zijn met bloed overstroomd en met doornen doorboord hoofd neergebogen. Hijzelf was voorover gebukt om zijn naaktheid onder de samengebonden handen, waarin Hij de scepter hield, te bedekken. Zijn ziel was in diepe en onuitsprekelijke smart gedompeld, van pijn verbrijzeld en toch vol eindeloze liefde en zachtmoedigheid.
Terwijl Hij daar nu in die toestand als een bloedige schim openbaar tentoongesteld en aan het wraakgeschreeuw van de priesters en het volk prijsgegeven was, trokken scharen van vreemde, kort aangeklede vrouwen en mannen over het forum afwaarts naar de Schaapsvijver om daar bij de reiniging van de lammeren hun hulp te verlenen. Het ontroerend geblaat van die hulpeloze, onschuldige dieren mengde zich nog steeds met de doodskreten en de bloedeisen van het volk, als wilden zij daardoor getuigenis afleggen ten gunste van de zwijgende waarheid. Van alle lammeren zweeg alleen het ware Paaslam van God, het geopenbaarde en toch niet begrepen geheim van deze heilige dag, terwijl het de voorzeggingen vervulde en zich weerloos naar de slachtbank liet voeren. De hogepriesters en gerechtsdienaren werden woedend bij de aanblik van de verscheurde Jezus, in wie zij als in een spiegel de lelijkheid van hun geweten beschouwden en zij schreeuwden: “Weg met Hem, kruisig Hem!” Doch Pilatus riep terug: “Is dat nog onvoldoende? Zijt ge nog niet tevreden? Hij is zo toegetakeld, dat Hij geen lust meer kan voelen om nog koning te worden!” Zij echter riepen als bezetenen nog harder, terwijl ook heel die mensenzee verward door elkaar schreeuwde: “Weg met Hem! aan het kruis met Hem!”