Spring naar inhoud

CATECHESE: Over de verplichting van Gods geboden te onderhouden

20ste les, Mech. Catech. “Indien gij tot het leven wilt ingaan, onderhoudt de geboden.” (Matt. XIX. 17)

Gelijk gij hoort, beminde parochianen, leert Christus ons hier dat onze eerste en bijzonderste verplichting is, willen wij zalig worden, van Gods geboden te onderhouden. Ten einde onze plichten dienaangaande beter te verstaan en te volbrengen, zal het niet onnuttig zijn te onderzoeken

I. Om welke redenen wij de goddelijke geboden moeten onderhouden;

II. Hoe wij die moeten onderhouden.

I. Om welke redenen moeten wij de wetten van God onderhouden?

1° Wij moeten die geboden onderhouden, omdat zij ons gegeven zijn door God. Indien iemand het recht heeft wetten te geven, is het zeker God, aan wie alles toebehoort, door wie koningen regeren en de wetgevers van deze wereld rechtvaardige wetten maken. Welnu, God heeft zijn Wet gegeven aan de mensen; die Wet is vervat in de tien geboden, welke gedrukt zijn in het hart van de mensen, gegeven op een uitdrukkelijke wijze aan de Joden, en vernieuwd door Onze Heer Jezus Christus.

Ziedaar, beminde parochianen, de geboden ons door de opperste en almachtige Heer gegeven, en niemand mag zich onttrekken aan de verplichting van die geboden te onderhouden. Wij gehoorzamen aan de koning, en schikken ons gedrag volgens de burgerlijke wetten, en wij zouden ons niet onderwerpen aan de opperste Koning, en zijn geboden mogen overtreden! Wij zien dat alle schepselen hun onderdanigheid aan God betonen en naar zijn stem luisteren: de regen en de wind, het water en het vuur staan ter zijner dienst; Hij beval aan het vuur van de Hemel, en Sodom was vernietigd! Hij gebood aan de winden en aan de zee, en zij stilden onmiddellijk! Hij geeft zijn wetten aan de natuur, en alles doet zijn wil; en de mens alléén zou Hem weerstaan?

2° Wij moeten de geboden van God onderhouden omdat zij een heilzame wet zijn voor de mens op aarde. De wet van God trekt ons weg van het kwade en brengt ons tot het goede, verlicht onze geest en troost ons hart.

a) De wet van God, zegt David, bekeert de zielen – Convertens animas. Die de geboden onderhoudt en ze naleeft zal de slechte weg niet inslaan die naar de Hel leidt, en hij die op die weg verdwaalde, zal door de geboden op de goede weg teruggebracht worden. Mijn kind, zei de goede Tobias aan zijn zoon, vrees God en onderhoudt zijn geboden. En de jonge Tobias, door God gezegend, werd een voorbeeld van deugd. “Mijn kind”, zei de koningin Blanca an haar zoon Ludovicus, die later een heilige koning werd, “Ik bemin u, maar liever zou ik u zien sterven dan u een gebod van God te zien overtreden.”

b) De wet van God geeft kennis en wijsheid, zelfs aan de kleinen – Sapientiam praesstans parvulis. Daarom wordt zij  een licht genoemd, een fakkel die de ogen van het verstand verlicht: Illuminans oculos. Kijk, en gij zult zien dat al wie de geboden verachten en overtreden, dat al wie aan God weerstaat, meestal verblind wordt over de staat waarin zij verkeren: zij zien de afgrond, en zij lopen hem met goede moed tegemoet. Maar zij die de geboden onderhouden, zien de gevaren en de listen van de duivels, en trachten eraan te ontsnappen.

c) Tot slot zijn de geboden van God gerechtig en hartverblijdend. -Justitiae Domini rectae laetifcantes corda; terwijl de zondaar geen vrede heeft, volgens het woord van de H. Geest: Non est pax impiis. Als de mens zijn geluk gezocht heeft in de zonde, meent gij dat hij nadien tevreden is? Neen: non est pax impiis – voor de zondaar is er geen vrede. Als de dochters tot laat in de avond in de danszalen zijn geweest en zich aan werelds vermaak hebben overgeleverd, waar zij de geboden Gods hebben overtreden, meent gij dan dat zij veel voldoening hebben? Neen: Non est pax impiis; ’s anderendaags hebben zij verdriet en knaging.

Als de man in dronkenschap of gramschap de Heilige Naam van God vervloekt, zijn vrouw mishandelt, zijn kinderen ontsticht, meent gij dat hij dan een rustige nachten heeft? Neen: Non est pax impiis – vrede is er niet voor de boze.  Maar hoe gelukkig integendeel zijn dezen die altijd de wil van God doen! Luister wat er eens gebeurde: een rijke die op jacht was, hoorde plots in een bos een hemelse stem, zo mooi, zo minzaam, zo blij,… hij nadert en ontwaart in een kleine hut een arme melaatse, overdekt met wonden, afgrijselijk om te zien; die lijdende schijnt weldra aan zijn wonden te moeten bezwijken. “Wie zong daar,” vraagt de jager. “Ik,” antwoordt de ongelukkige. “Hoe! terwijl gij lijdt aan zulke wrede wonden en pijnen?” “Ja, omdat ik zie dat mijn aardse woning te niet gaat en ik weldra met God zal zijn, wiens geboden ik altijd heb onderhouden; daarom ben ik vrolijk en blij.”

3° Wij moeten de geboden onderhouden, omdat zij alléén ons kunnen brengen tot ons einde, dat is het eeuwig leven. Waarom zijn wij hier, beminde parochianen? Om in de Hemel te komen! Hoe zullen wij daar komen? Door God te dienen en te beminnen. Welnu, wie dient God, wie bemint er God? Jezus zal antwoorden: “Qui habet mandata mea et servat ea, ille est qui diligit me; – die mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die mij liefheeft. – Vrees God, onderhoudt zijn wetten, dáár is geheel de mens. Deum time et mandata ejus observa, hoc est omnis homo.

Wie is er die niet wil gelukkig zijn? Wat willen zij die de wereld beminnen? Wat zoeken de mensen in het geld? Wat zoeken zij in plezier? Is het niet het geluk? Maar zij bedriegen zich zeer; want het ware geluk is niet op deze wereld te vinden, maar in het eeuwig leven. Welnu, wilt gij het eeuwig leven? Serva mandata – onderhoud de geboden.

Het zal dus een grote genade zijn van de Heer, indien gij het goed besluit opvat u opnieuw te verbinden tot de stipte onderhouding van de geboden.

II. Hoe moeten wij die geboden onderhouden?

1° Volkomen, zonder één uit te zonderen. De geboden hebben het getal van 10; daarenboven mogen deze die de H. Kerk ons geeft ook gerekend worden als van God komende. Welnu, wij zijn verplicht al die geboden te onderhouden, en er is niet één gebod dat mag overtreden worden. Zijn de geboden die God aangaan in zekere zin groter, de andere zijn nochtans even noodzakelijk. De H. Jacobus zegt: Die al de geboden onderhoudt, uitgenomen één, is plichtig tegen alle geboden, tegen heel de wet. Die immers gezegd heeft: Gij zult niet doodslaan, heeft ook gezegd: gij zult geen overspel plegen. Indien dus iemand onzuiverheid bedrijft, alhoewel hij niemand hinder aandoet, overtreedt nochtans de gehele wet.

Bijgevolg is het voor vader en moeder niet genoeg aan hun kinderen op te leggen van ’s zondags naar de H. Mis, en op tijd te biechten en tot de Communie te gaan, zij moeten zelf naar de Mis gaan en tenminste hun Pasen houden; het is niet genoeg ’s morgens en ’s avonds te bidden, veel goede werken te verrichten, maar gij moet ook uw naaste beminnen. Weet gij wat Jezus verweet aan de Farizeeërs?

Wee u Schriftgeleerden en Farizeeërs, gij huichelaars! die tienden geeft van muntekruid en anijs en komijn, en de gewichtiger plichten der Wet verzuimd hebt, het rechtvaardig oordeel en de barmhartigheid en de trouw; dit behoorde men te doen, en dat niet na te laten. Gij blinde leidslieden, die de mug uitzeeft en de kemel doorzwelgt.

2° Jezus verweet ook nog aan de Farizeeërs, dat zij dit alles deden om door de mensen gezien te worden; als zij vastten, als zij aalmoezen gaven of naar de tempel gingen, het was om geprezen te worden. Zó mogen wij niet handelen, wij moeten de geboden van God onderhouden voor God, met een zuivere bedoeling. Daarom zal het kind gehoorzamen, niet enkel als het hem zelfs lastig valt; de jongeling zal zedig en gemanierd zijn, niet enkel vóór treffelijke personen, maar als hij alléén is vóór de ogen van God; de mens zal niet enkel diegenen beminnen die hem goed doen, maar hij zal ook zijn vijanden beminnen, omdat God het zo wil, en Hij een zo beminnelijke en goede Meester is.

3° Tenslotte moeten wij de geboden onderhouden met standvastigheid, niet enige tijd, maar geheel ons leven, tot aan de dood. Zoudt gij wel trouwe dienaren mogen genoemd worden, indien gij slechts enige tijd de Wet Gods volbracht? Spijtig is het dat zoveel mensen achteruitgaan op de weg der zaligheid. Zij hebben weliswaar hun eerste Communie gedaan; maar na enige tijd verslappen zij en blijven ze achter: Qui perseveraverit usque iu finem, hic salvus erit; – Die zal volhard hebben tot het einde toe, die zal zalig worden.

O! Welke troost, op het uur van uw dood, aan uzelf het getuigenis mogen geven dat gij altijd trouw geweest zijt aan Gods geboden. Indien gij dan kon zeggen hetgeen de jongeling van het Evangelie aan Jezus antwoordde: Haec omnia custodia a juventute mea; – die geboden heb ik allemaal onderhouden van mijn jeugd af; dan zal de Heer tot u zeggen: Welaan, lieve dienaar, omdat gij in kleine zaken zijt trouw geweest, zal ik u over grote dingen aanstellen: treed binnen in de vreugde van de Heer.

Amen.

Uit: Sermoenen van Kannunik d’Hoop, Pastoor-Deken van O.L.V. (St-Pieters) Gent; Verzameld en bewerkt door R. De Steur, onderpastoor van O.L.Vrouw (St. Pieters), Gent, A. Siffer, Drukker, 1900


Imprimatuur:

Wij geven volgaarn onze goedkeuring aan de grondige en stichtende sermoenen van wijlen de ieverigen en geleerden heer Deken Kannunik V. d’Hoop, en wij bevelen ze der geestelijkheid van ons bisdom ten zeerste aan.

Gent, 4 april 1900.

+ Antonius, Bisschop van Gent

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

%d bloggers liken dit: