Getuigenis van dokter Gloria Polo, de lauwe katholieke vrouw die neergebliksemd werd en voor het Oordeel kwam (deel 1)
Gloria Polo uit Columbia was een orthodontiste en een lauw geworden katholiek. Toen ze op een dag (in mei 1995) werd getroffen door een bliksem waarbij haar lichaam zeer zwaar werd verbrand – en deels verkoold, kwam ze voor het Oordeel Gods. Eigenlijk was ze bestemd voor de Hel, maar door een bijzondere genade mocht ze terugkeren naar de wereld om getuigenis te geven. Haar genezing was wonderbaar, en nu gaat ze de wereld rond om te getuigen. Hier volgt deel 1.
“Broeders en zusters! Het is heel mooi voor mij om met jullie dit kostbaar geschenk te delen die de Heer mij meer dan 10 jaar geleden gaf (aan de Nationale Universiteit van Columbia in Bogotá). Ik was in een Hogeschool, samen met mijn neefje, die ook tandarts was. Mijn echtgenoot was met ons mee die dag. We moesten op een vrijdagnamiddag enkele boeken ophalen in de School van Tandheelkunde. Het regende zeer hard, en mijn neefje en ik deelden een kleine paraplu. Mijn echtgenoot droeg zijn regenjas en hij naderde buiten de muur van de Algemene Bibliotheek. Ondertussen naderden mijn neefje en ik zonder het te merken, de bomen, terwijl we regenplassen ontweken. Toen we op het punt stonden van een grote regenplas te ontwijken, werden we getroffen door de bliksem. We waren verkoold. Mijn neefje stierf daar. Hij was een jongeman die, ondanks zijn jonge leeftijd, zichzelf aan de Heer had gegeven en een grote devotie had tot het Kindje Jezus. Hij droeg altijd een beeltenis van het Kindje Jezus in een soort kristal vlakbij zijn borst. Volgens de lijkschouwer ging de bliksem zijn lichaam binnen via dat beeldje, het ging door zijn hart, verbrandde hem inwendig en ging naar buiten via zijn voet. Maar aan de buitenkant was hij niet verkoold of verbrand.
In mijn geval daarentegen, kwam de bliksem op een andere manier. Het verbrandde mijn lichaam op een gruwelijke wijze, vanbinnen en vanbuiten. Dit lichaam dat u hier ziet, dit gereconstrueerd lichaam, is er door de barmhartigheid van onze Heer. De bliksem verkoolde mij, liet mij achter zonder borsten; het liet het vlees en mijn ribben praktisch verdwijnen. Mijn maag, mijn benen,… de bliksem ging eruit via mijn rechtervoet. Mijn lever was verkoold, mijn nieren waren verbrand, net zoals mijn longen. Ik deed aan familieplanning gebruik makende van een koperen spiraaltje. Koper is een buitengewone elektrische geleider, en daarom verkoolde het mij: het verpulverde mijn eierstokken. Ik werd achtergelaten met een hartstilstand, levenloos… Mijn lichaam bewoog van de elektriciteit die erin achterbleef. Maar dit is het fysieke deel.
Het mooiste deel is wanneer mijn vlees verkoold werd, ik mij op dat ogenblik in een prachtige witte tunnel bevond, vol vreugde en vrede, een geluk waarvoor er geen menselijke woorden bestaan die de grandeur van het moment kunnen omschrijven. De climax van het moment was immens. Ik was gelukkig, en vreugdevol, niets woog op mij binnen in die tunnel. Aan het eind van de tunnel zag ik precies een zon, het meest prachtige licht. Ik zal het wit noemen omdat er geen kleur op aarde is dat kan vergeleken worden met dat allermooiste licht. Ik voelde de bron van al die liefde, al die vrede.
Terwijl ik omhoog ging, besefte ik dat ik was gestorven. Op dat moment dacht ik aan mijn kinderen en zei: “O, mijn God, mijn kinderen! Wat zullen ze zeggen? Deze zeer bezige moeder had nooit tijd voor hen! Dat is wanneer ik mijn leven op een waarheidsgetrouwe manier zag, en ik bedroefd werd. Ik verliet het huis om de wereld te transformeren, en ik kon niet omgaan met mijn kinderen en mijn huis.
En op dat moment van leegte voor mijn kinderen, keek ik en zag ik iets mooi: mijn vlees was niet in deze tijd en ruimte. Ik zag iedereen in één ogenblik, op hetzelfde moment, zowel de levenden als de doden. Ik omarmde mijn overgrootouders en mijn ouders, die gestorven waren. Ik omhelsde iedereen; het was een prachtig moment. Dat is het moment waarop ik besefte dat ik bedrogen was in het geloven in reïncarnatie, dat ik zelfs verdedigde. Ik zou mijn grootvader en mijn overgrootvader overal “zien”. Maar ze omhelsden mij hier, en ik ontmoette hen in een ogenblik, we omhelsden elkaar, en ik omhelsde alle mensen waarmee ik in mijn leven te maken heb gehad – overal – op hetzelfde moment.
Ik keek niet op dezelfde manier zoals voorheen, toen ik enkel zag wie dik, mager, zwart of lelijk was, altijd met een vooroordeel. Nu, buiten mijn vlees, zag ik mensen aan de binnenkant. Hoe mooi is het om mensen aan de binnenkant te zien. Ik zag hun gedachten, hun gevoelens. Ik omhelsde hen een moment en bleef maar omhoog gaan, vol vreugde. Op dat punt voelde ik dat ik een prachtig zicht ging genieten, een buitengewoon prachtig meer. Op dat moment hoorde ik de stem van mijn echtgenoot. Mijn echtgenoot weende, en met een diepe schreeuw riep hij naar mij en zei: “Gloria, alstublieft, niet weggaan! Gloria, kom terug! De kinderen, Gloria, geef niet op!” Op dat ogenblik keek ik en zag ik niet enkel hem, maar ik zag hem wenen in diepe pijn. En de Heer liet mij toe om terug te komen, hoewel ik dat niet wilde. Wat een vreugde, hoeveel vrede, hoeveel geluk! Dan begon ik langzaam af te dalen om mijn lichaam terug te vinden, waar ik mijzelf levenloos vond. Mijn lichaam was op een brancard in het medisch centrum op de campus. Ik zag hoe de dokters mij elektrische schokken gaven, om mij uit die harstilstand te brengen. We lagen daar voor twee en een half uur. Ze konden ons niet optillen omdat onze lichamen nog steeds elektriciteit bevatten. Toen dat eindelijk stopte, waren ze in staat om ons te assisteren en begonnen ze de reanimatie. Ik zette mijn voeten op dit deel van mijn hoofd en ik voelde een vonk die mij op gewelddadige manier in mijn lichaam trok. Ik ging terug in mijn lichaam. Het was zeer pijnlijk, want de vonken kwamen er overal uit. Ik zag mij gepropt in zoiets kleins. Mijn vlees deed pijn, het was verbrand. Het deed veel pijn. Rook en damp kwam er uit.
En de meest vreselijke pijn was die van mijn ijdelheid. Ik was een vrouw van de wereld, een leidinggevende vrouw; een intellectueel, een student, slaaf van mijn lichaam, schoonheid en de mode. Ik werkte elke dag overuren. Ik sloofde mij af om een mooi lichaam te hebben: massagetherapieën, diëten, wel alles dat men zich kan inbeelden: dat was mijn leven; een tot slaaf makende routine om een mooi lichaam te hebben. En ik zei: “Ik heb mooie borsten, ik kan ze evengoed tonen. Ze verbergen is zinloos!” Hetzelfde gold voor mijn benen, want ik dacht dat ik mooie benen en borsten had. Maar in een ogenblik zag ik met afschuw dat ik mijn leven had gespendeerd in het zorgen voor mijn lichaam. Dat was het centrum van mijn lichaam: mijn liefde voor mijn lichaam. Maar nu, was er geen lichaam en geen borsten: enkel gruwelijke gaten. In het bijzonder mijn linkerborst was praktisch verdwenen. Mijn benen waren er het ergst aan toe: lege gaten zonder vlees, volledig verkoold en zwartgeblakerd. Van daar werden we naar een kliniek gebracht, waar ze mij snel naar de operatiekamer brachten en al mijn verbrand vlees begonnen weg te schrapen.
Toen ik onder verdoving was, kwam ik weer uit mijn lichaam. Ik zag wat de chirurgen met mijn lichaam deden. En ik was bezorgd om mijn benen. Opeens ging ik doorheen een moment van verschrikking. Ik was heel mijn leven een “diëtende Katholiek” geweest. Mijn relatie met de Heer beperkte zich tot de zondagse Eucharistie, niet langer dan 25 minuten; waar de homilie van de priester het kortst was, want langer kon ik niet verdragen. Dat was mijn relatie met de Heer. Al de trends van de wereld deden mij ‘ronddraaien’ als een windhaan. Toen ik reeds in de Hogeschool was, hoorde ik eens een priester zeggen dat de Hel niet bestond, en demonen ook niet. Dat was het enige dat mij in de Kerk had gehouden. Wanneer mij werd verteld dat de duivel niet bestond, dacht ik dat we allemaal naar de Hemel gingen, ongeacht wie we waren. Dat verwijderde mij compleet van de Heer. Mijn gesprekken werden slecht, want zonde werd in mij niet bestreden. Ik begon iedereen te vertellen dat demonen niet bestonden, dat ze uitgevonden waren door de priesters, dat ze manipulaties waren. Toen ik rondhing met vrienden van op school, begon ik te zeggen dat God niet bestond en dat we enkel maar het product van evolutie waren.
Maar, terug naar dat moment in de operatiezaal: ik was werkelijk doodsbang! Ik zag demonen die mij kwamen halen, en ik was hun beloning.
(volgende week deel 2).