Uit de visioenen van de Zalige A.K. Emmerick over het Oud Verbond: VIII. De familie van Adam

Het was de streek van de Olijfberg, waar ik Adam en Eva heb zien toekomen. Het land was anders dan nu; maar men toonde mij, dat het deze streek was. Ik zag hen wonen en boeten op die plaats van de Olijfberg, waar Jezus bloed gezweet heeft. Zij bebouwden het veld. Ik zag hen van zonen omgeven en in grote droefheid tot God wenen, opdat ze toch ook een dochter zouden bekomen. Zij hadden de belofte, dat het zaad van de vrouw de kop van de slang zou verpletteren. Eva bracht met zekere tussenpozen kinderen ter wereld; er waren altijd een aantal jaren van boete ertussen. Zo werd na zeven jaar boete Seth, het kind van de belofte uit Eva geboren, en hier werd haar door een Engel gezegd dat Seth het zaad was dat God haar in de plaats van Abel gegeven had. Seth werd hier lang verborgen gehouden, want zijn broeders stonden hem naar het leven, zoals de broeders van Jozef.
Eens zag ik zowat 12 mensen. Adam, Eva, Kaïn, Abel en twee zusters en enige kleine kinderen. Allen waren gekleed, en wel met vellen, als een scapulier over hen geworpen en vast in de lenden. Op de borst waren die vellen breder en dienden als zak; rond de benen waren ze langer en opzij toegebonden. De mannen droegen kortere vellen en hadden een zak aangebonden waarin ze iets staken. Over de schouders, tot halverwege de arm, waren die vellen zeer wit en fijn, en bij de vrouwen onder de armen eenmaal gebonden. In die kleding zagen ze er zeer schoon en voornaam uit. Daar waren hutten, een weinig in de grond uitgediept en bovenaan met planten bedekt. Het was een zeer ordelijke huishouding. Ik heb velden gezien met lage, maar tamelijk sterke fruitbomen, ook waren er graangewassen, tarwe die God als zaaigoed aan Adam gegeven had.
Ik kan me niet herinneren, tarwe en wijnstokken in het Paradijs gezien te hebben. In het Paradijs was geen vrucht die tot spijs moest bereid worden. Het bereiden is een gevolg van de zonde en daarom een zinnebeeld van het lijden. God gaf aan Adam alles wat hij moest zaaien. Ik herinner mij ook, dat ik mannen als engelen aan Noë iets zag brengen, toen hij in de ark ging. Het scheen mij een wijnstok die in een appel zat.
Er groeide ook van zelf een soort wild graangewas, waartussen Adam de edele tarwe moest zaaien, dan verbeterde het wilde; maar het ging nadien achteruit en werd slechter. Dat wilde koren stond in de eerste tijden heel bijzonder goed, en verder ten oosten in Indië of China, als veredeld, toen daar nog weinig mensen woonden.
Ze dronken melk van de dieren en aten ook kaas, die ze droogden in de zon. Als dier heb ik voornamelijk het schaap gezien. Al de dieren die Adam genoemd had, zijn ook gevolgd, maar ze vluchtten en hij moest de huisdieren eerst terug met voeder lokken en tam maken. Ik zag ook vogels rondlopen, kleine dieren, ook dieren die sprongen. Het was een gans huisvaderlijke orde. Ik zag de kinderen van Adam in een eigen hut rond een steen liggen om te eten, ik zag ze bidden en danken.
God had Adam onderwezen in het offer, en hij was priester in zijn familie. Kaïn en Abel waren het ook, en ik zag dat de voorbereiding in een daartoe bestemde hut geschiedde.
Ze hadden het hoofd bedekt met een schipvormig hoofddeksel van bladeren, ineengevlochten met bladnerven; vooraan stond het wat vooruit, zodat men het kon grijpen. Zij hadden een glanzende schone geelachtige huidskleur, als zijde, en hadden rossig haar, als goud. Adam droeg het haar ook lang. Ik het begin had hij een korte, later een lange baard. Eva droeg in het begin het haar zeer lang, daarna in een bussel gewikkeld en rond het hoofd gewonden, als een hoofddeksel.
Het vuur zag ik steeds als een bedekte gloed, als ondergronds. Ze ontvingen het eerst uit de Hemel. God leerde het hen gebruiken. Hete was een gele stof, als aarde, als een kool die zij brandden. Ik zag hen niet koken. Ik zag hen in het begin drogen in de zon, zelfs de verbrijzelde tarwe, rogge en gerst. God onderwees hen hoe het te gebruiken, zoals hij hen ook in alles leidde.
Grote stromen, bijvoorbeeld de Jordaan, zag ik niet; maar er ontsprongen bronnen, die zij in vijvers leidden. Vóór Abels dood werd geen vlees gegeten.
Van de Calvarieberg had ik eens een beeld, hoe een profeet, de gezel van Elias, op die plaats, die toen een heuvel met holen en gemuurde graven was, zich in zulk een hol of spelonk begaf en in een stenen zerk met gebeenten de schedel van Adam opgroef. Er stond een verschijning van een engel bij hem, die hem zei: “Dit is de schedel van Adam,” en hem belette deze weg te nemen. Op die schedel waren hier en daar dunne, gele haren. Ik zag ook, dat door de vertelling van de profeet de plaats schedelplaats genoemd werd. Loodrecht boven deze schedel kwam bij de kruisiging de voet van het kruis van Christus te staan.
(Wordt vervolgd)
Bron: De Geheimen van het Oud Verbond, naar de visioenen van Anna-Katharina Emmerick; vertaald uit het Duits naar de dagboeken van Clemens Brentano; Uitgave van de vrienden van AK Emmerick; Mechelen, 1985