Spring naar inhoud

De boodschap van de Engel aan Maria

Op 25 maart 1821 sprak A.K. Emmerick:

Ik heb in de afgelopen nacht de boodschap als kerkelijk feest gezien en ontving nogmaals met beslistheid de verklaring dat de H. Maagd nu reeds vier weken in gezegende staat was (de werkelijke geboorte van Jezus was 25 november, de aankondiging dus 25 februari).  Dit werd mij uitdrukkelijk gezegd, omdat ik reeds op 25 februari de boodschap ziende, dat beeld niet geloofde en het daarom niet verteld heb. Ik had vervolgens de gehele gebeurtenis weder voor ogen, zoals zij zich uiterlijk heeft toegedragen.

Kort na het huwelijk zag ik de H. Maagd in Jozefs huis te Nazareth, waarheen ik door mijn geleigeest gevoerd werd. Jozef was met twee ezels op reis gegaan; ik meen om een erfenis of handwerkgereedschappen te gaan halen. Hij scheen op weg naar huis te zijn. ’s Morgens waren Anna’s tweede echtgenoot en enige andere mannen in Jozefs woning geweest, doch weer vertrokken. Behalve de H. Maagd en twee jonge meisjes van haar leeftijd, ik denk, medescholieren uit de tempel, zag ik de H. Anna en een verwante weduwe in huis, welke als dienstmaagd bij haar was en later na de geboorte van de Zaligmaker mee naar Bethlehem reisde. Alles was door Anna in het huis geheel nieuw ingericht. Ik zag deze vrouwen bedrijvig de woning op en neer gaan en later samen in de tuin wandelen. Tegen de avond zag ik ze weer in huis terugkeren, waar zij staande om een tafeltje luid baden en zich vervolgens met kruiden voedden, welke opgediend waren. Later gingen zij uiteen. Anna liep als een bedrijvige huismoeder nog lang in huis op en neer, terwijl de beide jonge meisjes zich naar afzonderlijke betrekken begaven. Ook Maria trok zich in haar slaapkamer terug. De kamer van de H. Maagd lag dicht bij de stookplaats in het achterste deel van het huis. De stookplaats bevond zich niet, gelijk in Anna’s huis, in het midden, maar opzij van het huis. De ingang was op zij van de keuken. Men bereikte Maria’s kamer langs drie treden, die nogal schuin liepen; immers dit vertrek bevond zich op de hoger gelegen rotsgrond. Tegenover de deur had de kamer een ronde vorm en in dit gedeelte, dat door een tot meer dan manshoogte reikend scherm was afgescheiden, bevond zich de opgerolde legerstede van de H. maagd. De wanden van het vertrek waren tot op zekere hoogte bekleed met vlechtwerk, dat iets grover was dan de verplaatsbare lichte schermen. Door aanwending van verschillend gekleurd hout was er een geruit patroon in gewerkt. De zoldering van het vertrek was door enige evenwijdig geplaatste balken gevormd, waartussen stervormig vlechtwerk was aangebracht.

Ik werd door de lichtende jongensgestalte, die mij altijd vergezelt, deze kamer binnengeleid en zag er wat ik zo goed ik hiertoe in staat ben, ga meedelen.

Toen de H. maagd het slaapvertrek was binnengetreden, hulde zij zich achter het scherm in een lang, witwollen bidgewaad met brede gordel en sloeg een geelachtig-witte sluier over het hoofd. Ondertussen verscheen een dienstmaagd met licht en ontstak een lamp met verschillende armen, die van de zoldering van de kamer omlaag hing; daarna verwijderde zij zich. De H. Maagd nam nu een laag tafeltje dat ineengeschoven tegen de muur stond en plaatste het in het midden van de kamer. Tegen de muur geplaatst, bestond het uit een beweegbaar blad met twee poten. Maria stelde het blad in horizontale richting en schoof de helft van de ene tafelpoot, die gespleten was, naar voor, zodat het tafeltje nu op drie poten stond. De kant van het blad, waaronder deze derde poot stond, was afgerond. het tafeltje was met blauw en rood doek overtrokken, dat aan de niet afgeronde zijde van het blad was ingehaald en van franjes voorzien neerhing. In het midden van het doek was een patroon geborduurd; ik weet niet meer of het een letter, dan wel een versiering moest voorstellen. op de afgeronde zijde lag een wit kleed opgevouwen. Een schriftrol lag op het tafeltje.

Toen de H. Maagd dit tafeltje tussen haar legerstede en de deur, die in het midden van het vertrek was, geplaatst had, iets meer naar links waar een tapijt de vloer bedekte, nam zij een klein kussen, dat zij ervoor neerlegde en met de beide handen op het tafeltje steunend, knielde zij neer. De deur van de kamer was rechts voor haar, en zij had de rug gekeerd naar haar legerstede.

Maria trok de sluier over haar gelaat en hield de handen kruiselings voor de borst; zij vouwde de handen echter niet. Zo zag ik haar lange tijd met ten hemel geheven blikken vurig bidden. Zij smeekte om de verlossing, om de beloofde Koning en dat haar gebed iets tot zijn komst zou mogen bijdragen. Lang bleef zij, aldus biddend, neergeknield en liet vervolgens het hoofd op de borst zinken. Op dat ogenblik viel ter rechterzijde zulk een schitterende lichtgloed van de zoldering van de kamer schuin op haar neer, dat ik erdoor tegen de muur gedrongen werd; en in dat licht zag ik een schitterende jongeling in het wit met golvende haren, die voor haar neerdaalde. Het was de engel Gabriël. Terwijl hij tot haar sprak, bewoog hij even de armen. Ik zag de woorden als schitterende letters uit zijn mond komen; ik las en hoorde ze. Maria wendde het gelaat een weinig naar rechts, maar schuchter als zij was, hief ze de blikken niet omhoog. De engel sprak verder en als op zijn bevel keerde Maria zich nu een weinig naar hem toe, hief de sluier een weinig op en antwoordde. De engel sprak weer en nu hief Maria de sluier op, zag de engel aan en antwoordde met de heilige woorden: “Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw woord.” De H. Maagd was geheel in vervoering. De kamer was in een zee van licht gehuld; ik zag het schijnsel der brandende lamp niet meer en kon de zoldering van het vertrek niet meer onderscheiden. De Hemel scheen geopend: een lichtstroom liet mij over de engel heen zien en aan het einde ervan zag ik de voorstelling van de H. Drievuldigheid in de gedaante van een driehoekig doorschijnend licht, waarin ik datgene erkende wat men slechts aanbidden en niet begrijpen kan, God de Almachtige, de Vader en de Zoon en de H. Geest en toch slechts de ene Almachtige God.

Toen de H. Maagd de woorden had gesproken: “Mij geschiede naar uw woord,” zag ik de gevleugelde verschijning van de H. Geest, echter niet juist zoals Hij gewoonlijk in de gedaante van een duif wordt afgebeeld. Het hoofd was als dat van een mens en evenals vleugels gingen lichtstralen van Hem uit. Uit de borst en handen van de gedaante zag ik drie schitterende lichtstromen in de rechterzijde van de H. Maagd dringen en zich midden in haar verenigen. Toen dit licht in haar zijde was doorgedrongen, zag ik de H. Maagd geheel doorschijnend, als de nacht verdween. Maria was op dit ogenblik zo van licht doordrongen, dat niets donkers, niets verborgen meer in haar bleef; zij was lichtend en doorzichtig in haar gehele gestalte. Dan verdween de engel weer; de lichtgloed waaruit hij tevoorschijn was gekomen, loste zich op; het was alsof de hemel het licht weer had ingeademd en als vielen uit die wegdrijvende gloed talloze witte rozenknoppen, elk met een groen blaadje, op de H. Maagd neer.

Toen de engel verdwenen was, zag ik de H. Maagd geheel in geestvervoering in zichzelf verzonken, en ik zag dat zij de menswording van de beloofde Verlosser als een kleine menselijke lichtgestalte, waaraan alle ledematen, zelfs de vingertjes, aanwezig waren, in haar lichaam zag een aanbad. Hoe geheel anders is het hier te Nazareth dan in Jeruzalem! Daar moeten de vrouwen in het voorhof van de Tempel blijven, terwijl alleen de priesters tot het heiligdom toegang hebben – hier echter te Nazareth, hier in deze kerk is een maagd de tempel zelf, en het Allerheiligste is in haar en de Hogepriester is in haar, en zij alleen is bij Hem. O hoe schoon en wondervol, hoe eenvoudig en natuurlijk is dit! De woorden van David uit de 45ste Psalm waren in vervulling getreden: “De Allerhoogste heeft zijn woontent geheiligd, God is in het midden van haar, zij zal niet wankelen.” Het was omstreeks middernacht, toen ik dit geheim aanschouwde. Niet lang daarna trad Anna met de andere vrouwen bij Maria binnen. Een wonderbare beweging in de natuur had haar uit de slaap gewekt. Een lichtwolk was boven het huis verschenen. Toen zij de H. Maagd in gebed verzonken onder de lamp zagen knielen, verwijderden zij zich vol eerbied.

Uit: Het leven der H. Maagd Maria, beschreven naar de visioenen van A. C. Emmerick, J.J. Romen & Zonen, uitgevers, Roermond, 1924

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

%d bloggers liken dit: