Feest van de H. Kruisverheffing: Waardigheid van het Kruis

Kruisrelikwie met opschrift op het voetstuk waarnaar de website werd genoemd: O Crux Ave Spes Unica – O Kruis Gegroet, Onze Enige Hoop.
Vandaag willen we een preek geven van Eerwaarde Kannunik D’Hoop ter gelegenheid van deze feestdag.
Ter gelegenheid van het feest der Kruisverheffing, beminde parochianen, zullen wij u verhalen hoe het H. Kruis, waarop de Zaligmaker het zoenoffer heeft opgedragen, eerst wedergevonden, en nadien in eer hersteld en verheven is geweest. Ziehier dan wat wij daarover in het Kerkelijk Officie lezen: de Heidenen, om de gedachtenis van Jezus’ lijden en dood uit te doven, hadden het Kruis van Jezus in de grond gedolven, en daarop marmeren standbeelden en een tempel ter ere van een afgod en een afgodin geplaatst. Helena, de moeder van Constantijn de Grote, kwam in het jaar 326 naar Jeruzalem, om aldaar de HH. Plaatsen te vereren, en het H. Kruis, dat het voornaamste werktuig was van onze verlossing, weder te vinden. De afgodentempels waren weliswaar afgebroken, doch overgrote puinhopen bedekten de Calvarieberg. Helena deed dezelve wegruimen, en beval diepe opdelvingen te doen. Na langen arbeid, ontdekte men eindelijk drie kruisen van gelijke grootte, en niet ver vandaar het opschrift, dat Pilatus aan het Kruis van Christus had doen hechten. Daar men nu niet wist welke dezer drie het ware Kruis van de Zaligmaker was, had de H. Macarius, toen bisschop van Jeruzalem, vurig de Heer gebeden om het ware te mogen kennen. Hij deed de kruisen tot een vrouw brengen die zeer ziek lag, en haar, terwijl hij bad, met elk der drie kruisen aanraken. Bij het opleggen van het eerste en van het tweede, bekwam men geen beterschap. Doch, bij het aanraken van het derde gebeurde er een mirakel! De vrouw, die bijna zieltogend was, opende hare ogen, voelde zich gans genezen, stond op en dankte de Heer. Om aan gans de bevolking van Jeruzalem te bewijzen dat men het ware Kruis ontdekt had, nam men nog een andere proef. Men raakte er een dode mee aan, die zich aanstond oprichtte, en van zijn lijkdoeken ontbonden, onder de verbazende volksmenigte rondwandelde. Het ware Kruis was gevonden, werd met veel geestdrift vereerd en de H. Kerk stelde het feest der “H. Kruisvinding” in.
Omtrent driehonderd jaar later (in 614 of 615), onder de Griekse keizer Heraclius, vielen de Perzen in Palestina, veroverden Jeruzalem en sleepten duizenden Christenen, en met hen de Patriarch Zacharias, in de gevangenis. Het H. Kruis door de Patriarch, bij het naderen van de vijand, in een kist gesloten en met veel zorg verzegeld, werd ook door die barbaren weggevoerd. Na veertien jaar gelukte het keizer Heraclius over de Perzen te zegepralen en volgens het vredesverbond, moest benevens de overlevende gevangenen ook het H. Kruis teruggeschonken worden. Zacharias, die dan ook zijn vrijheid bekwam, onderzocht de kist en zag tot zijn grote verwondering dat de zegels van de Kerk, die hij er veertien jaar eerder had opgedrukt, onverbroken gebleven waren. De keizer wilde zelf de eer hebben het H. Kruis op zijn voormalige plaats terug te dragen. Daartoe legde hij zijn kroon en zijn purperen mantel af, ontschoeide zijn voeten en verwisselde zijn kleren die van juwelen en edelstenen glinsterden, tegen een grof pelgrimsgewaad, en processiegewijs droeg hij barvoets het H. Kruis naar de Calvarieberg, bracht het in de kerk en reikte het over aan de Patriarch, die het na een plechtige dienst het op de daartoe bestemde plaats terug stelde. De Kerk heeft de gedachtenis van dit feest onder de naam “H. Kruisverheffing” tot hedendaags toe gevierd.

Kruisrelikwie in de Kapel van de Passierelieken van de “Basiliek van het H. Kruis in Jeruzalem” te Rome.

Kruisreliekwie in de schatkamer van de H. Grafkerk te Jeruzalem
Ziedaar de geschiedenis van het H. Kruis, dat vroeger een teken was van schande en van oneer, en nu een teken geworden is van eer en van glorie, dewijl het door het Bloed van een God, van onze Zaligmaker, is geverfd geweest. Laat de heidenen dan het Kruis aanschouwen als een dwaasheid, de Joden als een ergernis, wij Christenen, de discipels van de gekruisten Jezus, zullen met fierheid, zoals de H. Paulus, uitroepen (Gal. VI, 14): Mihi absit gloriari nisi in cruce Domini nostri Jezus Christi! – Van mij zij het verre te roemen dan op het Kruis van onze Heer Jezus Christus! En waarom zijn wij fier en gelukkig over het kruisteken?
I. Omdat het het kenmerk is van onze waardigheid;
II. Het werktuig van onze verlossing;
III. Het onderpand van onze zegepraal.
I. Het kruisteken is het kenmerk onzer waardigheid.
Wanneer een aardse koning oorlog voert, heeft hij altijd als kenteken een vaandel, rond hetwelk de krijgsbenden zich scharen om tegen de vijand op te trekken, en dat hen tevens ook in de slag zal aanvuren om met kloeken moed tegen den vijand de strijden. Zo ook heeft de Christen een teken waaraan men hem onder andere mensen zal erkennen, namelijk het teken van het H. Kruis. Dit teken wordt hem gegeven op het voorhoofd van zohaast hij geboren is, bij zijn H. Doopsel; dit teken omringt hem van alle kanten en ontmoet hij alle stappen; van als hij nog in de wieg lag heeft hij dit teken zien hangen aan de muur van het vaderlijk huis; hij ziet het verheven op de toren en op de altaren van onze kerken. Onder de zegen van dit teken doet hij de eerste stap in het leven, gelijk hij onder de schaduw van dit teken op het kerkhof rust, waar hij met vast betrouwen en gerust gemoed zijn glorieuze verrijzenis afwacht. Dit eken dus is waarlijk het teken van onze waardigheid.
Welk gebruik echter, maken wij van dit teken, dat ons van onze Zaligmaker zelf komt? Vooreerst, maken wij het met een godsdienstige eerbiedigheid en spreken wij klaar en duidelijk de woorden uit? Kan men zeggen dat wij door hetzelve de voornaamste mysteriën belijden van onzen Godsdienst, namelijk de H. Drievuldigheid – en de menswording van Christus? Ten andere, hoe dikwijls maken wij het teken van het H. Kruis? Hebben wij dit zalig gebruik aangenomen het kruisteken te maken vóór al de voornaamste werken die wij verrichten, zoals de eerste Christenen deden, die volgens het getuigenis van Tertullianus, door het dikwijls maken hun voorhoofden sleten? Verre dus van ons te schamen over het Kruis van Christus, wezen wij fier over dit teken, zoals een edelman fier is op zijn blazoen; en evenals deze, om zijn blazoen niet te onteren, de leus die er onder staat zal trachten na te leven, zo ook moet een Christen zijn woorden en werken schikken volgens deze Christelijke kenspreuk: “In de Naam des Vaders, en des Zoons en des H. Geestes.” Laat ons dus voortaan onze roem dragen op dit eervol teken, en met den H. Paulus zeggen (Gal. VI, 14): Van mij zij het verre te roemen dan op het Kruis van Onze Heer Jezus Christus! Des te meer dat het kruisteken een teken is van vergiffenis en van onze verlossing, en derhalve, een teken waarop wij alle onze hoop mogen stellen.
II. Het Kruis is ook het werktuig onzer verlossing.
Wonderschoon toont ons de H. Kerk, in de prefatie der Mis van deze dag, dat het Kruis waarlijk voor ons een werktuig van zaligheid is geworden. “Het was door het hout van een Boom,” zoals hij zingt, “dat de duivel het menselijk geslacht had overwonnen en in de slavernij gebracht, en het is door het hout van een andere Boom, namelijk door het H. Kruis, dat hij moest overwonnen worden: – ‘Qui in ligno vincebad, in ligno quoque vinceretur‘. Ja, God heeft de zaligheid van het mensdom in het hout des kruises gesteld, opdat het leven zou ontspruiten vanwaar de dood haar oorsprong had.”
Onbegrijpelijk mysterie! De mens zondigt en God slachtoffert zijn enige Zoon! God spreekt één woord, en de Zoon vernedert zichzelf daar Hij gehoorzaam is aan zijn Vader tot de dood, en wel tot de dood des kruises (Fil. II,8). Hij kon ons verlossen, weliswaar, met een enkele traan, dewijl deze van oneindige waarde was; doch zijn liefde praamt hem om te lijden, en niet alleen om te lijden, maar om te sterven voor ons; ja niet alleen om te sterven, maar om de schandigste en schrikkelijkste dood te ondergaan, namelijk de dood der slaven op de galgenboom van het kruis! Ook van dan af is de macht van de Prins der duisternis ten einde, het hoofd van het hels serpent verpletterd! En zo heeft Christus als het ware het handschrift van ons eeuwig vonnis uit het bezit van de duivel getrokken: Hij heeft hetzelve te niet gedaan met het aan het kruis te nagelen (Kol. II, 14). Dat het Kruis het merkteken is van onze verlossing werd zo treffend afgebeeld in het Oud Testament, nu eens door die kruisletter T, met de welke de uitverkorenen getekend werden door de Engel in het Visioen van de profeet Ezechiël (Ezech. IX, 4), dan ook door Mozes, die zolang hij bad met zijn armen kruisgewijze ten Hemel geheven, van de Heer de verlossing en de zegepraal van zijn volk bekwam (Ez. XVII, 11).
Ten andere, wie van u, beminde parochianen, kent de geschiedenis niet van het koperen serpent, waarvan Jezus zegt: (Joan. III, 14): Gelijk Mozes in de woestijn de slang verhief, alzo moet de Zoon des mensen op het Kruis verheven worden, opdat ieder die in Hem gelooft niet verloren ga, maar het eeuwig leven hebbe. God zond onder de Israëlieten, zoals gij weet, tot straf een soort van slangen, door wier giftige beten velen stierven. En zij kwamen tot Mozes en zeiden (Num. XVI, 5-9): Wij hebben gezondigd, omdat wij gesproken hebben tegen de Heer en tegen u, bid de Heer dat Hij de slangen van ons zou wegnemen. En Mozes bad voor het volk. God, aan wie het eigen is vergiffenis te schenken als de zondaar met een rouwend hart zich tot Hem keert, zei tot Mozes: Maak een koperen slang, en stel haar op een staak: al wie gebeten is en haar aanziet, zal in leven blijven.”
Welnu, beminde parochianen, wie ziet in dat koperen serpent, dat de zieken genas en dezelve van de dood bevrijdde, niet het levend afbeeldsel van de Zaligmaker, die aan het kruishout gehangen, daarop gestorven is om het mensdom van de eeuwige dood te verlossen? Gij allen die dus gebeten zijt van het hels serpent en in de zonde zijt gevallen, heft uw ogen naar het teken van onze verlossing! Heeft het serpent van eerzucht en hovaardigheid u gebeten, beziet dan de gekruisigde Zaligmaker, en Hij die zich vernederd heeft tot de dood toe, ja tot de schandelijke dood des kruises, zal u van uwe dodelijke ziekte genezen! Heeft het serpent van haat tegen uw broeder, of van wraaklust op hem u gebeten, de gekruisigde Zaligmaker die in de hevigste pijnen aan zijn vijandige beulen vergiffenis schonk en zei (Luk. XXIII, 34): Vader! Vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen!, zal u ongetwijfeld genezen, uw wraaklust koelen en een gevoel van verzoening in uw hart leggen. Heeft het serpent van de onzuiverheid uw gebeten, de zuivere Jezus, die aan handen en voeten doornageld, op het Kruis gemarteld hangt, zal zijn zuiver Bloed vergieten om het onzuiver vuur van uw driften uit te blussen. Heeft het hels serpent van welkdanige zonde in u gebeten, heft uw ogen naar het H. Kruis! “In Cruce salus!” Want aan het Kruis hangt onze hoop, onze verlossing, ja, onze zaligheid!
III. Het kruis is het onderpand van onze zaligheid.
Tot aan de komst van de Zaligmaker was het Kruis als een schandhout aangezien, uitsluitend bestemd om de gemeenste misdadigers ter dood te brengen. Reeds in de Wet van Mozes (Deut. XXI, 23) werd diegene die aan de houtpaal hing een vervloekte genoemd, en volgens joods gebruik, was het verboden voor de zielen van dusdanigen te bidden. Tot zulke dood werden bij de Romeinen alleen de slaven veroordeeld, die een grote euveldaad bedreven hadden. Het was dus om Jezus te vernederen dat de Joden Hem tot deze schandelijke doodstraf veroordeelden. Maar na de komst van de Zaligmaker, heeft het Kruis, waarop Jezus gestorven is, over de wereld gezegevierd, en na drie eeuwen van smaad en vervolging, heeft het zijn plaats ingenomen tussen de meest geëerde zinnebeelden, bij zover dat wij het nu zien prijken zowel op de kroon van keizers en koningen als op de borst der dapperen en helden: en wij mogen hier de woorden van Paulus toepassen (Gal. V, 14): Thans is de ergernis van het kruis vernietigd. En zo ook, beminde parochianen, is het Kruis voor een Christen het onderpand van glorie! Doch het zal nog meer verheven zijn in de Hemel: Hoc signum crucis erit in coelo – Het teken van het kruis zal in de hemel verschijnen, wanneer Christus ten oordeel zal komen. Jezus, die eens aan de wereld verschenen is, dragende zijn kruis in de schande, zal op het einde der wereld voor geheel de wereld tevoorschijn komen met hetzelfde kruis als teken van glorie en zegepraal. Dan zullen zij beschaamd worden en van schrik beven, dezen die hier gewandeld hebben als vijanden van het kruis van Christus, dezen wier einde verderf, wier God hun buik en wier eer hun schande is (Fil. III, 18). Dan zullen zij uit de mond van de Rechter deze woorden van de profeet Jesaja moeten horen: Tota die expandi manus meas (Jes. LXVI, 2) – Ach! Zondaars, alle dagen van uw leven strekte Ik van op het kruis mijn handen tot u uit; en gij hebt in Mij niet geloofd en gij hebt Mij tegengesproken! Ellendigen, nu is de tijd der barmhartigheid voorbij! Mijn kruis zal uw veroordeling wezen!
Wat valt er ons dan te doen, beminde parochianen? Jezus zal het ons zelf leren wanneer Hij zegt: Qui vult venire post me, tollat crucem suam; Die na Mij wil komen, neme zijn kruis op (Matt. XVI, 24). Welnu, welk is ons kruis? Is het nodig dat ik het zeg? Laat mij u hier het gedacht meedelen van de H. Franciscus van Sales. Deze godvruchtige en minzame bisschop zegt ons in één zijner werken dat hij zich inbeeldt de jonge Jezus in het werkhuis van zijn voedstervader, die het ambacht van timmerman oefende, kruisen te zien timmeren voor alle slag van personen. “En ik durf”, voegt hij er bij, “vanwege de Zaligmaker, aan eenieder zijn kruis opofferen: aan de oversten, zoals bisschoppen, priesters, koningen of magistraten, bied ik het kruis van de zielenlast hunner ondergeschikten, kruis waarvan de last verre klein schijnt, maar en kloeke en beproefde deugd eist, om er niet onder te bezwijken. Aan de onderdanen van alle slag bied ik het kruis aan van de gehoorzaamheid, de onderwerping aan een ander z’n wil, zelfs als het tegen eigen dank is. Aan de werklieden, het kruis der ootmoedigheid en der verduldigheid in de last, de pijnen en de arbeid, het kruis dat Jezus zelf in zijn dertigjarig leven geheiligd heeft. Aan de jonkheden het kruis van het beteugelen hunner kwade driften, het kruis der versterving aan de vermaken van de wereld, het kruis van de voorzichtigheid en waakzaamheid tot het bewaren der zuiverheid. Aan de ouderlingen het kruis der krankheden en ziekten, pijnen en kwellingen van den ouderdom. Aan de vaders en moeders de ontelbare kruisen van de huwelijke staat, de last der kinderen, het verdragen elkanders gebreken, het verlies van hetgeen men bemint. Met één woord”, zegt hij, “klimt met uw kruis zoals Jezus op de Calvarieberg, en gij zult met Hem in glorie blijven op den Taborberg.”
Licht om te dragen en kort van duur zullen u die pijnen toeschijnen die gij met Jezus onder het kruis zult gedragen hebben, als gij uwe lieve Zaligmaker u zult horen toespreken: “Vos estis qui permansistis mecum in tentationibus – Gij zijt het die Mij zijt bijgebleven in mijn beproevingen, en Ik beschik u, gelijk mijn Vader Mij het Rijk beschikt heeft, dat gij in mijn Rijk eet en drinkt aan mijn tafel, en op tronen zit voor alle eeuwigheid (Luk. XXII, 20-30). Amen.
***
Uit: Sermoenen van Kannunik d’Hoop, Pastoor-Deken van O.L.V. (St-Pieters) Gent; Verzameld en bewerkt door R. De Steur, onderpastoor van O.L.Vrouw (St. Pieters), Gent, A. Siffer, Drukker, 1900
Imprimatuur:
Wij geven volgaarn onze goedkeuring aan de grondige en stichtende sermoenen van wijlen de ieverigen en geleerden heer Deken Kannunik V. d’Hoop, en wij bevelen ze der geestelijkheid van ons bisdom ten zeerste aan.
Gent, 4 april 1900.
+ Antonius, Bisschop van Gent
Detail van het relikwie. De bruine splinters zijn afkomstig van het originele Kruis van Jezus Christus.
Zijn er nog andere sermoenen van de E.H. Kanunnik D’Hoop te verkrijgen?
LikeLike
Jazeker, ik heb al zijn boeken liggen. Ter zijner gelegenheid zal ik daar nog iets van op het blog zetten. Mvg.
LikeLike