Spring naar inhoud

CATECHESE: Over de Engelen

6de les. Mech. Catech. 1ste ART: Ik geloof in God… Schepper van hemel…

In onze laatste onderrichting, beminde parochianen, leerden wij dat God hemel en aarde geschapen heeft. Welnu, het waardigste schepsel van God in de hemel is de engel, op aarde de mens. Vandaag zullen wij u spreken over de engelen.

I. Wat is de engel?

II. Welk is zijn ambt?

III. Hebben zij allen hun ambt trouw vervuld?

I. Laat ons eerst zien wat de engel is

1° Volgens zijn natuurlijke staat is de engel een redelijk schepsel Gods, zijnde enkel een geest, zonder lichaam. De engel staat in waardigheid tussen God en de mens: hij is een enkele geest, gelijk de ziel van de mens, en gelijk God zelf zuivere geesten zijn. Hij verschilt van de mens hierdoor dat hij geen lichaam heeft; hij verschilt van God, hierdoor dat hij uit zichzelf niet bestaat, maar van God geschapen is.

De engel heeft geen lichaam, zeg ik; maar hoe lezen wij dan in de H. Schrift, dat zij dikwijls in menselijke gedaante verschenen zijn? Deze gedaante, beminde parochianen, is hun geenszins eigen van natuur; zij namen, alleenlijk voor enige tijd, een lichaam aan of de schijn van een lichaam, om met de mensen, tot wie zij van God gezonden waren, zichtbaar te verkeren. Zo ook, zult gij dikwijls op schilderijen de engelen met een lichaam afgetekend zien, niet omdat zij een lichaam hebben, maar omdat wij ons anders van hen geen denkbeeld kunnen vormen. De engelen, zonder lichaam, zijn enkele geesten, met zielekrachten begaafd die de onze overtreffen: zij hebben vooreerst hun scherp verstand, waardoor zij veel meer en verhevener kennis bezitten dan wij; te meer, zij bestaan sedert eeuwen en hebben eeuwenlange ondervinding, en door hun goed geheugen, kunnen zij alles onthouden. Ten andere, ze zijn begaafd met een vrije wil, waardoor zij, gelijk wij, konden kiezen tussen het goed en het kwaad.

2° Volgens hun bovennatuurlijke staat van uitmuntende heiligheid en zaligheid, die de goede engelen verdiend hebben met niet te zondigen, blijven zij voor altijd begaafd met de heiligmakende gratie, en genieten, overal waar zij zijn, het aanschouwen van het aanschijn van God. Simper vident faciem Patris mei – Zij zien altijd, sprak Jezus, het aanschijn van mijn Vader.

II. Welk is het ambt der engelen?

De natuur der engelen en hun waardigheid schijnen nog meer uit, als wij het verheven ambt overdenken waartoe zij geschapen zijn. De engelen immers, om te beantwoorden aan de inzichten van de Schepper, moeten een dubbele bediening vervullen: zij hebben plichten jegens God en plichten jegens de mens.

1° Zij moeten God dienen en loven; zij maken het koninklijk hof uit en omringen gestadig zijn troon. Zo leert ons de H. Schriftuur dat er negen koren van engelen zijn, wonderlijk onder elkander geranschikt, daar gesteld om Gods majesteit te aanbidden, om God te erkennen en te beminnen, als de Schepper, Heer, Regeerder van hemel en aarde, daar gesteld om Gods inzichten aan de mensen te doen kennen.

2° Zij moeten ook de mensen dienstig zijn, beminde parochianen, voor hun tijdelijk en eeuwig geluk. Zij bewijzen diensten aan de mens, met hem in de ontelbare gevaren des lichaams te beschermen, zoals wij zien in de geschiedenis van Tobias; met hem bij te staan in al de kwellingen der ziel, gelijk het blijkt uit de geschiedenis van het lijden van Christus in de hof van Gethsemanie; met voor hem te bidden en zijn smekingen aan God aan te bieden, gelijk wij leren uit de geschiedenis van Jacob, die de engelen op en af de geheimzinnige ladder zag gaan.

III. Hebben al de engelen hun ambt vervuld?

Neen, want de ongehoorzame en hovaardige zijn uit de Hemel gedreven in de afgrond der Hel. Maar, hoe konden enige engelen uit de Hemel gedreven worden? Zijn de gelukzaligen niet voor altijd in de Hemel?

Gij moet niet peinzen, beminde parochianen, dat zij van de eerste ogenblik van hun schepping in Gods vriendschap en heiligmakende gratie onwankelbaar vast stonden; alhoewel zij in de hemel geschapen waren, daarom moesten zij niet altijd voor goed in de hemel verblijven; zij hadden daar, juist gelijk wij op aarde, een proeftijd te onderstaan, in welke zij hun eeuwig geluk moesten verdienen. Zo zien wij vele engelen getrouw blijven aan God, en deze zijn voor altijd heilige engelen gebleven. Enige engelen nochtans hebben misbruik gemaakt van hun vrije wil; zij hebben geweigerd Gods meesterschap te erkennen, en door hun eigen waardigheid verwaand, hebben zij zich willen gelijk stellen aan God! Welnu, wat is er gebeurd? Als de vastgestelde proeftijd geëindigd was, hebben de goede engelen voor eeuwig het geluk des hemels ontvangen, en de ongehoorzame en hovaardige zijn daaruit gedreven in de afgrond der hel: deze afgevallen engelen worden duivelen genoemd.

De engelen hebben dus een dubbele zending te vervullen: God dienen en de mensen helpen. Zelfs, heeft God aan iedere mens bij zijn geboorte een schutsengel gegeven, een engelbewaarder, die als een machtige, goede, getrouwe gezel, de mens zal bijstaan al de dagen van zijn leven. Daar staat hij, die schutsengel, nevens het kind aan de wieg, en bevrijdt het onervaren schepselken van alle ongelukken en levensgevaar; al de dagen van zijn leven blijft hij de mens getrouw ter zijde staan, langs al de wegen van zijn wisselvallige levensbaan; hij blijft hem bij tot troost in zijn kwellingen en tot sterkte in de bekoringen; hij zal de stervende ouderling te hulp blijven tot aan de beslissende ogenblik van zijn dood: ja, dan zal hij de duivel met al zijn listen en bekoringen van het doodsbed verwijderen, de stervende helpen om de laatste HH. Sacramenten te ontvangen; en terwijl het lijk ten grave nederdaalt, zal hij de zaken van de hem toevertrouwde goed maken bij de rechter, en die ziel van zijn vriend tot voor de troon brengen van de Algoede God. Amen.

 

Uit: Sermoenen van Kannunik d’Hoop, Pastoor-Deken van O.L.V. (St-Pieters) Gent; Verzameld en bewerkt door R. De Steur, onderpastoor van O.L.Vrouw (St. Pieters), Gent, A. Siffer, Drukker, 1900


Imprimatuur:

Wij geven volgaarn onze goedkeuring aan de grondige en stichtende sermoenen van wijlen de ieverigen en geleerden heer Deken Kannunik V. d’Hoop, en wij bevelen ze der geestelijkheid van ons bisdom ten zeerste aan.

Gent, 4 april 1900.

+ Antonius, Bisschop van Gent

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

%d bloggers liken dit: