Herman Wijns – de kleine Vlaamse heilige (deel 2)
“Misdienaar worden”
Herman speelde het liefst de H. Mis zijn onkel Mon. Herman stond in zijn korte leven open voor al hetgeen het Katholicisme verkondigde en zijn drang naar het altaar was uiterst opmerkelijk. Wanneer een vriendje Willy hem kort voor zijn negende verjaardag vraagt welk cadeau hij wenst, antwoordt Herman dat hij misdienaar wil worden.
Hij vraagt het aan zijn vader, maar die vindt hem nog te jong voor zo’n ernstige zaak. Herman vraagt zijn tante Marie eens met zijn vader te praten en die weet vader Wijns over te halen.
Nadat hij zich door zijn zoontje heeft laten overtuigen van diens motivatie stemt hij ermee in, en enkele weken na zijn negende verjaardag neemt vader Wijns zijn enig kind mee naar de pastoor om diens toestemming te vragen. Die heeft zijn twijfels, maar is snel overtuigd, zo blijkt uit volgende anekdote.
Meneer pastoor – Jacob Michielsens – meende namelijk dat Herman te klein zou zijn om de staander met het misboek te tillen. “Maar nee, Mijnheer pastoor. Tijdens de week is het een houten staander die ik kan optillen. Op zondag is het de bronzen, maar dan tilt u de staander zelf,” antwoordde de jongen. Meneer pastoor kan zijn lachen bijna niet onderdrukken en zegt dat in dat geval Herman de volgende dag reeds de mis mag dienen. Hermans is buiten zinnen van vreugde, nodigt al zijn familie en vrienden uit en noteert die dag – 6 april 1940 – in zijn zakagenda: ‘Vandaag ben ik misdienaar geworden’.
Voorbeeldig
Voordat vader Wijns zijn zoon meenam naar pastoor Michielsens had hij Herman laten beloven zijn taken als misdienaar zeer serieus te nemen en nooit te verzaken, maar of dat noodzakelijk was… Een misdienaar als Herman hebben ze in St. Bartholomeus nog nooit gehad en hij is dan ook een grote hulp voor de pastoors. Foutloos vindt hij de juiste bladzijden in het kerkboek en legt hij de mis klaar. De priester en zijn onderpastoor Pijpers zijn onder de indruk van de diepe ernst van de negenjarige jongen en het is een cadeau van de Onderpastoor- het boek ‘Er zullen heilige kinderen zijn’ – dat Hermans beleving van het geloof nog intenser maakt.
“Ik ben oud geworden in het priesterschap maar nooit heb ik een misdienaar als Herman meegemaakt. Wanneer ik me omdraaide bij het ‘Orate Fratres’ zag ik hem in een aureool van licht,” zei een missionaris, Pater Janssens ooit tegen zijn ouders. De ouders namen het verhaal met een korreltje zout, maar na Hermans dood hoorden ze veel zulke verhalen over hun zoon.
“God luistert niet”
Na zijn aanstelling als misdienaar offert Herman zijn hele bestaan op voor zijn geloof. Strikt volgt hij de regels van de kerk en houdt zich zelfs aan voorschriften die al lang zijn afgeschaft. Het is ook in deze fase van de tien jaar die hem gegeven werden dat hij indruk maakte op de mensen om hem heen met verbluffend volwassen uitspraken. Zijn vader en moeder hebben het moeilijk vanwege het verliezen van hun beenhouwerij. Moeder heeft werk gevonden, maar vader slaagt er maar niet in. De problemen stapelen zich op voor het gezin, maar vader heeft vertrouwen in God en bidt.
De ene noveen na de andere bidt vader Wijns, maanden aan een stuk. Op een dag zegt hij vertwijfeld tegen Herman: “Maanden lang bidden we de ene noveen na de andere. Het levert niets op. Je ziet toch ook wel dat God niet naar ons luistert?” Herman pakte het gezicht van zijn vader in zijn handen, en zou gezegd hebben: “Vake, de waarde van het gebed ligt in het volhouden. Anders heeft bidden geen zin.”
De vader gelooft zijn zoon en blijft bidden. Enige tijd later krijgt hij inderdaad een goede betrekking bij de Openbare Diensten en de financiële problemen voor het gezin zijn voorbij. Die waren groot geweest. Zo groot zelfs dat het schoolgeld van de Broeders niet meer betaald kon worden en Herman naar de Gemeenteschool moest. Voor Herman was dat moeilijk te accepteren geweest en het eerste dat hij dan ook zei toen vader een job vond was: “Vake, nu moet ik niet meer naar de Gemeenteschool, niet waar?”. Toen vader dat bevestigde was de kleine zo blij dat hij het Heilig Hartbeeld in zijn armen nam en er zingend mee ronddanste.
Oorlog
Mei 1940, de Tweede Wereldoorlog is losgebarsten. Wanneer het op een avond tijd is om naar ’t Lof te gaan, terwijl er hevig wordt geschoten op overvliegende vliegtuigen raadt vader Wijns zijn zoon af om de straat op te gaan. Maar Herman wil er niet van weten en haalt zijn vader over met hem mee te gaan. Na een gevaarlijke tocht komen ze aan in de kerk. Er is niemand en wanneer meneer pastoor arriveert zegt hij dat er geen Lof zal zijn. Herman, die al was begonnen de mis klaar te leggen, is zeer teleurgesteld dat er niemand het gevaar heeft durven trotseren voor de Heer… De komende maanden klonk vaak het luchtalarm, maar Herman had er geen schrik van. Boven zijn bed hing een kruisbeeld en dus wist Herman dat hij zich geen zorgen hoefde te maken.
Vreemdgenoeg geloofden zijn ouders hem, waardoor ook zij niet meer naar de schuilkelders gingen wanneer er luchtalarm was.
Ook anderen wist Herman in die eerste oorlogsmaanden te overtuigen van de bescherming van zijn God, zozeer zelfs dat een buurman weer naar de kerk begon te gaan en ook zijn kinderen naar een katholieke school stuurde.
Lijdensweg
De winter van 1940 was ijskoud. Herman kreeg door de kou twee wintervoeten, maar verzweeg het wekenlang omdat hij vreesde niet meer naar de mis te mogen gaan. Toen het niet langer ging en hij zijn voeten aan zijn moeder toonde, verschoot ze. “Ach, jongen, maar wat een pijn moet je hebben.” Toch moest ze beloven het niet aan zijn vader te vertellen opdat die hem niet zou verbieden naar de Mis te gaan. Zijn wonden werden echter erger en na een tijdje kon hij nauwelijks nog lopen. Vader vroeg zich af wat er met zijn zoon aan de hand was omdat die zo mankte, en bij het zien van de etterende wonden beval hij Herman acht dagen thuis te blijven.
De jongen was diep ongelukkig maar liet zich niet tegenhouden. Met moeder maakte hij de afspraak dat ze zijn voeten ’s avonds zou verzorgen, zodat hij direct nadat zijn vader naar zijn werk is naar de kerk kon gaan. Maar Herman kan nauwelijks lopen. Zijn voeten ingebonden in oude lakens, met drie paar sokken erover in een paar oude schoenen van zijn vader gestoken strompelt hij, telkens weer vallend van de Wuytslei naar de kerk. Hij moet serieuze pijn geleden hebben, maar niets kan hem ervan weerhouden naar de Mis te gaan.
Bedevaart
Die avond was Herman er niet om zijn vader te begroeten. Moeder Wijns vertelde haar man dat hij die middag met hoge koorts thuis gekomen was en direct gevraagd had of hij naar bed mocht. Omdat er in de weken erna geen verbetering optrad besluiten vader en moeder Wijns op aanraden van een kennis met hun zoon op bedevaart naar het graf van Pater Paul in Dendermonde te gaan. Ze ontmoeten er Pater Boudewijn op zijn sterfbed, die hen aanraadt poeder van rozeblaadjes, gegroeid op het graf van de H. Benedictus in Italië, op de pijnlijke voetjes te smeren. De volgende morgen kwam Herman kwiek de trap afgerend: zijn voeten waren genezen!
Voorgevoel
Terug in Merksem stortte Herman zich met nog meer energie op zijn taak als misdienaar. Moest hij iets inhalen? Of had hij haast omdat hij voelde dat hij niet veel tijd meer had? Een voorval van kort voor zijn dood wijst ook die kant op, vertelde ooit zijn vader. “Herman kwam eens klagen dat hij op weg naar huis werd lastiggevallen door een grotere jongen. Ik vroeg hem of hij zich niet meer kon verdedigen. ‘Jawel hoor’ zei hij toen. Kort na zijn overlijden kwam er hier een jongen aan de deur kloppen. Hij barstte in tranen uit en zei me dat hij schuld had aan Hermans dood. Ik vroeg hem waarom. Hij vertelde me dat hij Herman meermaals achterna had gelopen en hoe Herman hem had ontweken. De jongen had Herman uitgescholden, en die had geroepen ‘Je hebt een lage ziel’.”
“De jongen is toen nog feller tegen mijn zoon uitgevlogen, waarop Herman heeft gezegd: ‘Het zal niet makkelijk zijn u te bekeren, maar als ik het hier niet kan, zal ik het doen als ik in de hemel ben.’” In de weken kort voor zijn dood insinueerde Herman nog enkele keren dat hij voorvoelde wat er ging gebeuren.
Toen hij een keer als spel de tafels en stoelen neerzette voor zijn aanstaande Plechtige Communie – die hij nooit zou doen – zei hij tegen zijn moeder dat de mensen beter bloemen mee zouden brengen dan geschenken. Wanneer zijn moeder hem een paar dagen later liggend op de vloer aantrof en hem vroeg wat hij aan het doen was antwoordde hij: “Ja, die mannen zullen voor mij een grote kist nodig hebben…” De dag voordat hij zijn fatale val maakte joeg hij zijn moeder echt angst aan toen hij nog eens probeerde haar over te halen weer naar de Mis te gaan.
“Herman ik heb daar nu geen tijd voor,” antwoordde ze hem. Toen ze wilde voortgaan met haar werk hield Herman haar tegen. “Moeke, als vake en ik in de hemel zullen zijn… En jij dan?” Moeder kon de woorden van haar zoon niet aan en zei hem haar met rust te laten. “Moeke,” zegt Herman weemoedig wanneer hij ziet dat zijn moeder niet naar hem luistert. “Nu heb je geen tijd, maar als Herman dood zal zijn, zul je wel tijd hebben.” Zijn moeder is diep geschokt door de woorden van haar kleine jongen en tracht ze te vergeten. Binnen enkele dagen zou ze echter ondubbelzinnig worden herinnerd aan het gesprek en aan de voorvallen van een paar dagen eerder.
Volgende keer het laatste deel.
Bron: Merksem.net