De Heilige Amandina & Adolfina en gezellen
Maria-Pauline Jeuris werd op 28 december 1872 geboren als zevende van een boerengezin te Schakkebroek, in Herk-de-Stad. Zij verloor vroeg haar goede moeder, had een guitige, maar lastige vader Kornelis, en werd opgevoed door een tante, die haar de moederlijke liefde niet kon schenken. Zij was zeer vroom en was gedurende vier jaar meid in het gesticht bij de Zusters van Liefde te Sint-Truiden, met een kleine onderbreking te Kwatrecht. Op 16 juli 1895 deed zij haar intrede bij de Franciscanessen van Maria te Antwerpen, ontving er op 16 december 1895 het kloosterkleed en de naam Maria-Amandina van het H. Hart, en legde op 8 juni 1898 haar laatste geloften af. Hoewel armoede en ontbering haar ten deel vielen, bleef zij steeds lachen en zingen, altijd blij en welgezind en ze zou het blijven tot in China en tot in de marteldood. De Chinezen noemde haar zuster Immerblij.
Ook Anna-Katarina of Kaatje Dierkx, geboren te Ossendrecht op 3 maart 1866, als dochter van Pieter-Jan en Judoca-Carolina Withaegs, verloor reeds als kind van vijf jaar haar moeder, en werd opgenomen door pleegouders, arme, maar zeer vrome mensen. Om voor haar pleegouders iets te verdienen, ging ez in dienst, eerst in Ossendrecht, daarna in Antwerpen, waar zij op 19 maart 1893 haar intrede deed bij de Franciscanessen van Maria in de Congostraat. Zij ontving op 31 juli 1893 het kloosterkleed en de naam Maria-Adolfina, legde op 4 september 1895 haar eerste en op 17 november 1898 haar laatste geloften af. Evenals haar medezuster Amandina, was zij ondanks last en miserie steeds blijgezind, en verrichtte opgeruimd het nederigste werk in het washuis en de keuken.
Op 12 maart 1899 voeren de zusters Amandina en Adolfina met vijf medezusters af uit Marseille naar China onder leiding van Mgr. Fogolla, en kwamen op 15 april in Shangai aan om vandaar hun standplaats Tai-Uien-Fou in de provincie Sjansi te bereiken. Daar kregen zij de zorg voor meer dan 200 Chinese weesmeisjes. Eigenhandig doopte zij ook heel wat kinderen die bij haar werden binnengebracht en vaak al snel overleden. Voor hen werden Maria-Amandina en Adolfina, die zelf nooit moederliefde hadden gekend, de lieve moeders. Deze gelukkige tijd zou spoedig een einde nemen. Op 27 juni 1900 brak de opstand van de Boksers, die de Christenen als oorzaak van alle rampen beschouwden, uit. Ze werden hierbij gesteund door de keizerin, die de Christenen haatte. De wezen en maagden van het weeshuis werden weggesleept. Veel Christenen konden vluchten, doch de zusters, die enkel hun steun zochten bij Christus, weigerden te vertrekken.
Op 5 juli werden de zeven zusters, met Mgr. Grassi, Mgr. Fogolla, de paters, de seminaristen en de broeders, die allen straalden van een hemelse vreugde, aangehouden en voor de onderkoning Yu-Shien gebracht, die juichte omdat hij nu Christenen in zijn macht had. Fier weigerden zij hun geloof te verzaken en werden op het gerechtshof van Yu-Shien door onthoofding wreed vermoord, en de lichamen liet men 4 dagen liggen. Als het gepeupel afkwam om de lichamen te onteren, schoten er heldere stralen uit, zodat zelfs de heidenen neerknielden en om het Geloof vroegen. Het was 9 juli 1900, feest van de Martelaren van Gorcum, tegen 5 uur in de namiddag. Op 24 november 1946 werden Mgr. Grassi en de 28 martelaren, waaronder de zusters Amandina en Adolfina, door Paus Pius XII zaligverklaard. Paus Johannes Paulus II verklaarde ze op 1 oktober 2000, samen met 120 andere lotgenoten, heilig – wat veel opschudding veroorzaakte in China.
Uit: Van Biervlied Aubert-Tillo o.s.b, Heiligen uit ons volk – Uitgeverij Tabor, Brugge, 1987