Spring naar inhoud

Hoe de heilige Pater Damiaan op Molokai omging met de melaatsen

Pater Damiaan tussen zijn melaatsen.

Uit een boek over het leven van Damiaan. Hij is net aangekomen op Molokai:

Op de dag van zijn aankomst bezocht Damiaan elk hoekje van dit angstaanjagende oord. Hij zwierf overal rond en zijn hart schrijnde bij de meelijwekkende ellende die hem aan alle kanten aanstaarde. Bijna even neerdrukkend als de zichtbare gevolgen van de ziekte, was de sfeer van angst en hopeloosheid waarvan de hele nederzetting doortrokken was. De woorden die Dante boven de poorten van de Hel zag staan, golden ook voor deze gemeenschap: ‘Gij die hier binnentreedt, laat alle hoop varen!’ Zelfs het landschap was met de afschrikwekkende sfeer van dit oord in harmonie: formidabele, hemelhoge rotswanden scheidden de landtong van de rest van het eiland en dienden als barrières van een vreemde, gigantische gevangenis. [Damiaan bevond zich nl. op Kalaupapa, het schiereiland in het noorden].

De hoge, zwarte brokken lava die tussen de spaarzame begroeiing oprezen, leken op misvormde grafstenen op een reusachtig, verlaten kerkhof. De klagende kreten van de rondzwierende vogels en het eindeloze gedreun van de branding completeerden de kerkhofsfeer.  In die neerdrukkende omgeving vond Damiaan één teken van betere invloed: een kleine houten kapel. Voor hem, die overliep van geloof, moet het een blij moment zijn geweest toen hij over de drempel stapte.

https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/c/cd/Saint_Philomena_Church%2C_the_home_church_of_Father_Damien_on_the_island_of_Molokai%2C_Kalawao%2C_Hawaii_LCCN2011631936.tif/lossy-page1-765px-Saint_Philomena_Church%2C_the_home_church_of_Father_Damien_on_the_island_of_Molokai%2C_Kalawao%2C_Hawaii_LCCN2011631936.tif.jpg

Kerkje van Sint-Filomena, twee maal vergroot door Pater Damiaan.

Het bouwsel was piepklein, primitief opgetrokken en kennelijk niet onderhouden, maar het was een huis gewijd aan de verering van zijn God: het Opperwezen in wiens dienst hij zich op het eiland had gewaagd. Hij knielde biddend voor het altaar, maar niet lang. Praktisch als altijd stond hij algauw op om van boomtakken een bezem te improviseren. ZO begon zijn eerste werk op Molokai: het vegen van de kapel van Sint-Filomena. Een katholieke melaatse kwam hem verlegen wat fruit brengen als middagmaal. Damiaan nam het geschenk uit zijn zieke handen zonder een andere emotie dan dankbaarheid te tonen. Hij wilde de melaatsen van begin af aan laten zien dat hij geen angst of walging jegens hen of hun aandoening had. Een andere melaatse bracht bloemen. De kerk geurde algauw naar oranjebloesem en fleurde op met takken gele hibiscus en witte papavers. Het kostte hem vier uur om het kerkinterieur schoon te maken, en in die tijd kreeg de halve cirkel nieuwsgierigen bij de deur de omvang van een menigte. Voor hen was het nooit vertoond dat een blanke op zijn knieën aan het werk was, een niet-melaatse die bij hun nadering niet terugdeinsde.

Toch had hij nog geen eigen onderkomen geregeld, maar voor zo’n (in zijn ogen) onbelangrijke zaak had hij ook niet veel tijd. De schoonmaak van de kerk was nog maar nauwelijks achter de rug of hij werd al gevraagd om de begrafenis van een melaatse te leiden, die de vorige dag was overleden. Tussen deze ‘gedoemde’ mensen kwam de dood te vaak voor om veel belangstelling te wekken. Er ging geen dag voorbij zonder dat minstens één van deze arme stakkers uit zijn aardse miserie werd verlost, en een begrafenisceremonie betekende dat men zich met zo min mogelijk moeite van zijn stoffelijke resten ontdeed. Er was geen kist voor het lichaam waarvoor Damiaan zijn eerste requiemmis op Molokai opdroeg. Het lichaam was in stukken oude mat gewikkeld. Er was geen lijkkoets of ander transportmiddel om het naar zijn laatste rustplaats te brengen. De akelige last in zijn ontoepasselijke lijkwade lag onhandig op de schouders van vier melaatsen, die in een niet al te verre toekomst op dezelfde gunst hoopten (op dat moment was de levensverwachting van melaatsen na aankomst op Molokai geschat op drie à vier jaar).

De priester was geschokt toen hij zag dat het graf maar een ondiepe greppel was, haastig uitgegraven tot een diepte die net genoeg was om het lijk te bevatten. De dag tevoren had het geregend, en op het onomheinde kerkhof lag een dikke laag modder, maar in een zee van slijm zag hij dat recente graven geschonden waren: er lag een afgrijselijke chaos van beenderen op de grond en er hing een misselijkmakende stank als op een slagveld waar de levende soldaten allang vertrokken zijn. Damiaan was opnieuw geschokt toen één van de dragers vertelde dat troepen honden en wilde zwijnen ’s nachts het kerkhof afstroopten en opvraten wat ze te pakken kregen. Hij las de woorden van de plechtigheid, maar toen hij zijn missaal dichtdeed, was hij al met allerlei plannen bezig. Hij kon er overigens niet lang over nadenken. Bij zijn terugkeer naar het dorp werd hij aan zijn mouw getrokken door een oude vrouw die geen melaatsheid vertoonde, maar wel door ouderdom verschrompeld en gebroken was. Ze was niet katholiek, zei zei, maar haar zoon wel, en hij was stervende. Wilde de priester meegaan?

Ze bracht hem naar een gore omheining. Het krot was vanbinnen zo smerig dat Damiaan in de uren daarna meermalen naar buiten moest gaan om iets frissere lucht binnen te krijgen. De regen was door het slecht gemaakte dak gelekt, en net als op het kerkhof stond hij tot aan zijn enkels in de modder. Bij het vage licht zag hij de man languit op een onprettig rommeltje van biezen matten liggen, die doorweekt waren van zijn eigen vuil. Damiaan bedwong zijn braakneigingen met pure wilskracht en knielde bij de invalide neer. De man was bij bewustzijn, maar zodanig door de ziekte aangetast, dat hij weinig meer was dan een vormeloze hoop rottend vlees. De stervende melaatse was blij met de komst van de blanke priester, want hij had zijn geloof bewaard en was inderdaad vroom katholiek. Aan zijn rechterhand had hij nog maar twee vingers, maar het lukte hem nog steeds om met buitengewone devotie de gehavende bladzijden van een gevlekt gebedenboek zonder band vast te houden. Met een stem, niet meer dan de echo van een gefluister, vroeg hij zijn jammerende moeder te zwijgen, terwijl Damiaan de laatste rite van de Kerk voorbereidde: het sacrament dat Jezus Christus heeft ingesteld en waarbij de stervende door zalving met olie en gebeden van de priester de troost ontvangt die met Gods genade gepaard gaat.

Damiaan begon. Met gewijde olie zalfde hij de door zweren aangetaste oren van de zieke, toen zijn ogen en zijn neus. Overeenkomstig de kerkelijke voorschriften wilde hij daarna de voeten zalven, maar daar werd hij met een gruwel geconfronteerd waarbij zelfs hij aarzelde. De melaatse had geen kracht meer in zijn ledematen en was verlamd in wat van zijn benen restte. Maar zijn voeten bewogen. In Damiaans eigen woorden: ‘…toen ontdekte ik dat zijn voeten werden weggevreten door wormen.’ De ontbinding was al begonnen en de priester zou leren dat dit een vertrouwde en normale ervaring was bij zijn afschuwelijke plicht om een melaatse het Laatste Oliesel toe te dienen.

Het daglicht was al helemaal verdwenen toen de zoon, begeleid door meelijwekkende jammerklachten van de oude vrouw, voor de laatste maal knipperend zijn ogen sloot. Damiaan bad de litanie van de stervenden en bleef, almaar gebeden prevelend, nog een halfuur naast het angstaanjagende lijk zitten. Toen haalde hij de vrouw over om de hut te verlaten. Toen hij haar goedenacht wenste, vroeg ze hem of hij haar in zijn Kerk wilde opnemen; en dat moet hem veel voldoening hebben geschonken omdat dat zoveel voor hem betekende. Damiaan doopte haar de volgende dag; ze stierf twee uur later en werd, zoals ze gewenst had, naast haar zoon begraven.

Uit: FARROW John, Damiaan, Kosmos Z&K uitgevers; 1999


Damiaan droeg duidelijk géén mondmasker, ontsmette zijn handen in het geheel niét, en hield zeker géén 1,50 meter afstand… En hij schafte de Mis ook niet af op Molokai, maar celebreerde zéker wekelijks de Mis, en vergrootte tweemaal de kerk, zodat er méér gelovigen in konden (die dan samengepakt stonden). En dat terwijl die ziekte toch wel vele malen erger is dan ‘corona’… Het zielenheil van de mensen kwam bij Pater Damiaan op de eerste plaats, niet zijn eigen lichamelijke gezondheid. 

Dat onze kerkleiders hier maar eens over nadenken!

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

%d bloggers liken dit: