Spring naar inhoud

Uit de dromen van Don Bosco: Dominiek Savio, de Godsgezant (2)

dominiek savio

Vervolg:

Het hemels gewaad

Gaandeweg was ik weer tot mijzelf gekomen en beschouwde thans vol bewondering de schoonheid van Savio en zijn gezellen. Na een ogenblik hernam ik:

-‘Waarom draagt ge zulk een witte en schitterende mantel?’

Savio antwoordde niet, maar het koor begon te zingen onder begeleiding van al die instrumenten. ‘Ipsi Habuerunt Lumbos Praecinctos Et Dealbaverunt Stolas Suas In Sanguine Angi (Dezen hebben hun lendenen omgord en hun klederen wit gewassen in het Bloed van het Lam)’. Toen het gezang ophield vroeg ik:

-‘Waarom draagt ge om uw lenden die purperen gordel?’

Savio bleef zwijgen maar Don Alossonati begon te zingen: ‘Virgines Enim Sunt Et Sequuntur Agnum Quocumque Ierit (Omdat ze maagdelijk zijn, volgen ze het Lam overal waar Het gaat).’ Toen begreep ik dat die gordel het symbool was van de offers die Dominicus had moeten brengen om de reinheid te bewaren, offers zo zwaar, dat ze het martelaarschap nabij komen. Opgetogen over hetgeen ik hoorde en over de menigte jongens, die ik zag een weinig achter Dominicus, vroeg ik:

-‘En wie zijn dit?’

Savio bleef nog zwijgen, maar allen tezamen begonnen zij te zingen: ‘Hi Sunt Sicut Angeli Dei In Coelo (Dezen zijn gelijk de Engelen Gods in de Hemel)’.

De boodschap

Echter scheen het dat Savio de voorrang had op allen, want zij bleven enige passen achter hem. Daarom sprak ik tot hem:

-‘Leg mij dit nog eens uit, Savio, waarom zijt gij de eerste, terwijl ge toch de laatste zijt van diegenen die in onze huizen gestorven zijn? Waarom spreekt ge terwijl zij allen zwijgen?’

-‘Omdat ik de oudste ben van al deze knapen.’

-‘Welnee. Velen zijn ouder dan gij.’

-‘Ik ben de oudste van diegenen die in het Oratorium gestorven zijn. Bovendien Legatione Fungor (Ik vervul een zending).

Dit antwoord verklaarde mij de reden van zijn verschijnen: hij trad hier op als afgezant van God. Daarom zei ik:

-‘Goed, laten wij dan eens praten over de dingen die voor het ogenblik van het grootste belang zijn.’

-‘Ja, maar spoedig, want de tijd gaat snel voorbij en ik heb nog slechts enkele ogenblikken om met u te verblijven.’

-‘Ik ben overtuigd dat gij mij een belangrijke boodschap hebt te brengen.’

-‘Wat kan ik, ellendig schepsel, u zeggen?’, antwoordde Savio met oprechte nederigheid. ‘Mijn zending komt van God; ja God zendt mij om met u te spreken.’

-‘Welnu, spreek mij dan over het verleden, over het heden en over de toekomst van het Oratorium. Zeg mij ook iets over mijn dierbare zonen, over mijn Congregatie.’

-‘Over dat alles zou ik u veel te zeggen hebben.’

-‘Spreek dan over het verleden, zeg mij wat gij weet.’

-‘Het verleden behoort ons niet meer.’

-‘Heb ik domheden begaan?’

-‘In het verleden heeft de congregatie zeer veel goed gedaan. Ziet gij deze eindeloze stoet van jongelingen?’

-‘Ja, ik zie ze. Wat zijn er veel en wat schijnen ze gelukkig!’

-‘Zie wat er op de ingang van deze tuin geschreven staat.’

Ik zag toe en las: Hof der Salesianen.

-‘Welnu,’ vervolgde Savio, ‘diegenen die ge daar ziet zijn allen Salesianen; ofwel zijn ze uw leerlingen geweest en hebben ze met u in betrekking gestaan; ofwel werden ze gered door uw religieuzen of door de priesters, wier roeping gij hebt aangekweekt. Probeer ze eens te tellen als gekunt. Toch zouden het er honderdduizend maal meer zijn, als ge meer geloof gehad had.’

Een diepe zucht ontsnapte mij, toen ik dit verwijt hoorde; ik nam mij voor in het vervolg met meer geest van het geloof te handelen.

-‘En het heden?’, vervolgde ik.

Savio toonde mij toen een prachtige ruiker, die hij in de hand had. Hij bestond uit viooltjes, rozen, zonnebloemen, gentianen, leliën en vergeet-mij-nietjes met hier en daar enige korenaren. Hij bood hem mij aan, zeggende:

-‘Zie wel toe!’

-‘Ik zie het, maar ik begrijp het niet.’

-‘Deze ruiker moet gij aan uw zonen schenken. Zorg dat ze hem allen hebben en dat niemand hem hun ontneme. Hij zal hun geluk uitmaken.’

-‘En wat beduidt die ruiker?’

-‘Neem uw theologie, daar zult ge het in vinden.’

-‘De theologie, zeker, die heb ik bestudeerd, maar ik zie niet hoe ik daar de oplossing kan in vinden.’

-‘En toch zijt ge streng verplicht het te weten.’

-‘Welnu dan, help mij uit de moeilijkheid en geef mij de verklaring.’

-‘Ge ziet deze bloemen. Zij verbeelden de deugden, die God het meeste behagen.’

-‘Welke zijn die deugden?’

-‘De roos is het symbool van de liefde, het viooltje van de nederigheid, de zonnebloem van de gehoorzaamheid, de gentiaan zegt boetvaardigheid en versterving, de korenaren beduiden de veelvuldige Communie, de lelie de schone deugd waarvan geschreven staat: Erunt Sicut Angeli Dei in Coelo (Zij zullen zijn gelijk de Engelen Gods in de hemel); het vergeet-mij-nietje ten slotte betekent dat deze deugden altijd moeten voortduren; dit bloempje betekent de eindvolharding.’

-‘Komaan, mijn beste Savio, zelf hebt ge al deze deugden beoefend. Zeg mij nu eens, welke heeft u de grootste troost verschaft in het ogenblik van sterven?’

-‘Wat denkt ge er zelf van?’, vroeg Savio

-‘Misschien dat gij de zuiverheid ongerept bewaard hebt?’

-‘Dat niet alleen.’

-‘Wellicht de vreugde over een gerust geweten?’

-‘Een goed geweten is veel waard, maar er is iets beters.’

-‘Was dan misschien de hoop op de hemel uw grootste troost?’

-‘Neen, ook niet.’

-‘Maar wat dan? Je overvloedige goede werken?’

-‘Neen.’

En bijna smekend hield ik aan, toen ik zag dat ik het niet raden kon.

-‘Maar wat dan?’

Eindelijk antwoordde Savio:

-‘Het was de bijstand van de lieve en machtige Moeder Gods. en dat moet ge ook aan uw zonen zeggen, opdat ze nooit ophouden haar te bidden tot aan het einde van hun leven. Maar haast u als ge nog een antwoord van mij verlangt.’

-‘Nu de toekomst.’

-‘Het volgend jaar (1877), zult ge zwaar beproefd worden. Zes en twee van uw meest geliefde zonen zullen tot het eeuwige leven worden opgeroepen. God zal ze van deze aarde wegnemen om ze over te planten in het Paradijs. Maar God zal u bijstaan en u in hun plaats anderen zenden van even gelijke deugd.’

-‘En wat de Congregatie betreft?’

-‘Wat de Congregatie betreft, het volgend jaar zal heer zulk een schone glans schenken, dat zij gelijk een zon de vier hoeken der wereld zal verlichten. Van het oosten tot het westen, van het noorden tot het zuiden wacht haar een schitterende glorie. En gij zelf, ziet wel toe dat de wagen waarin God de Heer zich bevindt, niet door de schuld van uw zonen van de rechte weg afwijkt. Als uw priesters de Congregatie weten te besturen en zich hun hoge zending waardig tonen, zal de toekomst schitterend zijn en aan een groot aantal zielen de zaligheid brengen, echter op voorwaarde dat uw zonen getrouw de godsvrucht tot de Allerheiligste Maagd blijven beoefenen en de kuisheid bewaren, welke deugd aan God bijzonder dierbaar is.’

-‘Wilt gij mij thans nog iets zeggen aangaande de Kerk?’

-‘Het lot der H. Kerk is in Gods hand; hij behoudt dit geheim voor zich.’

-‘En Pius IX?’

-‘Pius IX heeft nog slechts een weinig te strijden, dan zal hij gekroond worden. Binnenkort zal hij dit leven verlaten en van God de kroon ontvangen die hij verdiend heeft. Wat de Kerk zelf aangaat, deze is onvergankelijk. Hebt ge nog iets te vragen?’

-‘En ik zelf?’

-‘O! Als ge eens wist hoeveel ge nog te strijden hebt! Maar haast u, want ik heb bijna geen tijd meer om met u te spreken.’

Zielenkennis

Toen strekte ik mijn hand uit om hem te grijpen, maar alsof zijn handen van lucht waren, voelde ik niets.

-‘Wat wilt ge?’, vroeg Savio glimlachend.

-‘Ik ben bang dat ge mij verlaat. Zij gij hier dus niet met uw lichaam? Wat is dan die gedaante? Want ik zie werkelijk het gezicht van Savio.’

-‘Gij moet weten, dat volgens Gods Wil de ziel, van het lichaam gescheiden, de uiterlijke gedaante daarvan behoudt. Daarom schijnt het dat ik handen en een hoofd heb, doch gij kunt mij niet betasten, want ik ben een geest. Door mijn uiterlijke gedaante ben ik te herkennen.’

-‘Nu begrijp ik het. Maar nog een vraag, luister. Zijn mijn jongens op de weg ter zaligheid?’

-‘Wat de jongens betreft, die de Voorzienigheid u heeft toevertrouwd, deze kan men in drie klassen verdelen. Zie gij deze briefjes?’

Hij reikte mij toen drie briefjes over.

-‘Bekijk ze aandachtig’, zei hij.

Ik opende het eerste briefje en las: Invulnerati (Ongekwetsten). Het bevatte de namen van diegenen die de duivel nooit had kunnen verwonden en die hun onschuld onbesmet bewaard hadden. Ze waren talrijk en ik zag ze allen. Velen waren mij bekend, andere kende ik in het geheel niet; dat waren waarschijnlijk diegenen die later in onze gestichten en colleges zouden komen. Zij liepen fier rechtop, niettegenstaande de pijlen die tegen hen werden afgeschoten en de sabelhouwen die zijn van alle kanten ontvingen. Toen gaf Dominiek mij het tweede briefje, waarop te lezen stond het woord: Vulnerati (Gekwetsten). Het bevatte de namen van diegenen die gewond waren door de zielenvijand, en Gods genade hadden verloren, maar genezen door berouw en een goede biecht. Dezen waren talrijker dan de eersten. Ik las het briefje en ik zag ze allen.

Savio had thans nog het derde briefje, waarop stond te lezen: Lassati in via iniquitatis (Zij die volharden in de boosheid); dat waren al diegenen die leefden in staat van doodzonde. Ik was vol ongeduld om ze te kennen, en strekte mijn hand uit om het briefje aan te nemen. Maar Savio zei enigzins geprikkeld:

‘-Neen, wacht een ogenblik. Wanneer gij dit briefje openvouwt, zal er een stank opstijgen, die gij niet zult kunnen verdragen. De engelen en de Heilige Geest zelf worden die lucht gewaar en hebben er een afschuw van.’

-‘Hoe kan dat,’ vroeg ik, ‘daar God en de engelen niet aan lijden onderhevig zijn?’

-‘Hetgeen ik zeg betekent dat God en zijn engelen gaarne met deugdzame en reine zielen verkeren, doch zich verwijderen van de bozen en onzuiveren.’

Dan gaf hij met het derde briefje en voegde er bij:

-‘Neem het en doe er voordeel mee bij uw jongens, maar vergeet de ruiker niet die ik u getoond heb. Zorg, dat allen die bewaren.’

Na dit gezegd te hebben, trok Savio zich terug te midden van zijn kameraden, als wilde hij vluchten. Dan opende ik het briefje. Er stond geen enkele naam op, maar terstond zag ik al diegenen die er in bedoeld waren, alsof zij voor mij stonden. Ik zag hen met grote droefheid in het hart, want ik herkende het grootste gedeelte ervan: het waren leerlingen van het Oratorium of van andere colleges. Velen van hen gingen door voor brave jongens, enkelen zelfs werden beschouwd als voorbeelden voor hun makkers, maar hoe vergiste men zich! Zodra ik het briefje geopend had, verspreidde het zulk een ondraaglijke stank, dat ik meende te sterven van benauwdheid. Het werd donker en het wonderbare gezicht verdween. Ik hoorde een zware donderslag en ik ontwaakte vol schrik. Deze ondraaglijke lucht drong in de muren van het vertrek en hechtte zich aan mijn kleren, zodat ik het nog lang daarna gewaar was. Zelfs heden wordt ik nog onwel als ik eraan denk.

Tijdens mijn verblijf te Lanzo onderhoorde ik dezen en genen en ontbood er zelfs enigen bij mij om die dingen te onderzoeken, en ik stel vast dat deze droom geen begoocheling geweest is. Ja, waarlijk, de Geest Gods heeft mij de staat uwer ziel geopenbaard; echter ik kan daarover niets in het openbaar zeggen. Ik heb u nog veel dingen te verklaren, maar ik houd dat voor later. Voor deze keer is het genoeg… Goede nacht!

Uit: Dromen van Don Bosco, Imprim. 1937, J.JACOB, vic. gen.; Ecole Prof. St. J-Berchmans, Luik, 1944

2 Comments »

  1. Pingback: Geloof

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

%d bloggers liken dit: