Spring naar inhoud

De Zalige A.K. Emmerick beschrijft de Hemel en de Hel

Een contrast zoals A.K.Emmerick het zag: Links de Hemel, rechts de Hel – ze zijn tegenpolen van elkaar.

Uit de visioenen van de Zalige A.K. Emmerick over het Lijden van Jezus:

Toen ik nu mijn beschouwing van de H. Vrouwen, van Maria, van de grafwacht en van Jezus’ lichaam in het graf afwendde om ze op de heilige ziel van onze Verlosser te vestigen, werd mij zulk een grootse en veel omvattende voorstelling van de nederdaling ter helle getoond, dat ik slechts een klein deel ervan heb kunnen onthouden. En dit zal ik nu naar best vermogen trachten te vertellen.

Op het ogenblik dat Jezus met een luide kreet zijn allerheiligste ziel uit het lichaam liet vertrekken, zag ik deze als een lichtgedaante met vele engelen, onder wie ook Gabriël was, aan de voet van het heilig kruis in de aarde nedervaren. (Merk op: de nederdaling ter helle is een punt van ons geloof). Zijn Godheid zag ik niet alleen met zijn ziel, maar ook met zijn aan het kruis hangend lichaam verenigd blijven. De manier waarop ik dit zag is niet onder woorden te brengen. Ik zag in de plaats of in het verblijf waarin de ziel van Jezus neerdaalde, 3 afdelingen, zoals 3 werelden. Ik had het gevoel dat die afdelingen rond en door een omringende sfeer van elkander gescheiden waren. Vóór het voorgeborchte was een heldere, om niet te zeggen groene, aangename, verkwikkelijke ruimte. Dit was de plaats waarin ik altijd de zielen, die uit het vagevuur verlost worden, zie binnengaan alvorens naar de hemel opgevoerd te worden. Het voorgeborchte zelf, waar men op de verlossing wachtte, was met een grijsgrauwe, nevelachtige sfeer omgeven en in verscheidene kringen ingedeeld.

De Heiland, lichtend en als in triomf gevoerd, drong tussen 2 zulke kringen door. Jezus drong tussen beide door en de zielen herkenden Hem nog niet, doch ze voelden een grote vreugde en vatten een groot verlangen op; het was als verruimden zich deze gevangenisplaatsen vol kwelling, smartelijk verlangen en verterend heimwee; zij kregen het gevoel als voer een stroom van verse lucht, van licht, van koele, frisse dauw, de genade van de Verlossing verkwikkend tussen hen door, en dit met een snelheid als het waaien van een wind. De Heer drong eerst tussen deze 2 kringen door tot in een nevelachtig verblijf waarin zich onze eerste ouders Adam en Eva bevonden. Hij sprak tot hen en zij aanbaden Hem in onuitsprekelijke vreugde.

Jezus met zijn engelengevolg en nu ook van Adam en Eva vergezeld, drong verder door links naar het voorgeborchte van de aartsvaders die vóór Abraham geleefd hadden. Dit was een soort vagevuur, want hier en daar waren onder hen boze geesten, die sommige zielen op menigvuldige wijze kwelden en beangstigden. De engelen klopten aan en bevalen te openen; hier was immers een ingang, dewijl (= aangezien, omdat) er een binnendringen was; er was een poort, dewijl er een afsluiting was; er was een geklop, dewijl er een aankondiging was van de aankomst, en het scheen mij toe dat de engelen riepen: “Doet de deuren open! Ontsluit de poorten!” Jezus trok in triomf binnen, de boze geesten weken achteruit en schreeuwden: “Wat zijt ge zinnens met ons? Wat komt gij hier doen? Wilt misschien ook ons nu kruisigen?, en meer dergelijke wanhoopskreten slaakten zij. De engelen sloegen ze echter in boeien en dreven ze vóór zich uit! De zielen kenden Jezus slechts oppervlakkig; zij wisten maar weinig van Hem, doch Hij openbaarde zich aan hen en zij zongen zijn lof.

Nu richtte de ziel van de Heer zich naar de kring rechts, het eigenlijke voorgeborchte en buiten die kring, er vóór, ontmoetten Hem de zielen van de 2 moordenaars. Deze van de goeie werd door engelen in de schoot van Abraham geleid en die van de slechte door boze geesten in de hel gesleept. De ziel van Jezus sprak hen allebei aan en begaf zich dan met de scharen van engelen, van verloste zielen en van verdreven, geboeide geesten in Abrahams schoot. De zogenaamde schoot van Abraham is een verblijf en het schijnt mij hoger gelegen te zijn. Het was als ging men onder het kerkhof onder de grond door en als steeg men dan omhoog uit de aarde in de kerk. De geboeide boze geesten verzetten zich en wilden hier niet door, maar zij werden door de engelen met geweld er door gedreven. Hier verbleven al de heilige Israëlieten, links de Patriarchen, Mozes, de Rechters en de koningen; rechts de profeten en alle voorouders van Jezus en ook hun verwanten tot aan Joakim, Anna, Jozef, Zakarias, Elisabet en Joannes. In dit verblijf hier waren geen boze geesten, geen lijden of kwelling, behalve het smachtend heimwee naar de vervulling van de belofte, hetgeen nu gebeurde. Een onuitsprekelijk geluk en zaligheid overstroomde nu al die zielen, die de Verlosser begroetten en aanbaden, terwijl de geboeide boze geesten gedwongen waren hun smadelijke nederlaag voor al die zielen te bekennen. Uit hen zond de Heer er een aantal naar de aarde om daar met hun lichaam uit het graf op te staan, met dit lichaam zichtbaar te verschijnen en getuigenis van Hem af te leggen. Dit was het ogenblik waarop te Jeruzalem zo vele doden uit hun graf opstonden. Zij schenen mij toe als wandelende lijken en legden hun lichaam weer in de aarde neer, zoals een gerechtsbode zijn mantel aflegt, zodra hij de bevelen van zijn overheid heeft uitgevoerd.

Ik zag nu de zegestoot van de Heer in een dieper gelegen sfeer binnendringen, in een soort zuiveringsplaats, waar zich de deugdzame heidenen bevonden, die de waarheid vermoed en er naar verlangd hadden. Er waren boze geesten onder hen, want zij hadden afgodsbeelden. Ik zag hoe die boze geesten genoodzaakt waren hun bedrog te bekennen en hoe de zielen met een vreugde die mij ontroerde, de Heiland hulde brachten. Ook hier werden de duivelen geboeid en verder meegedreven. Ik zag de triomfstoet van de Verlosser met grote vlugheid door nog allerlei verblijven trekken, waar Hij overal de zielen bevrijdde en onbeschrijfelijk geluk aanbracht en veel deed, doch in mijn lijden en ellende kan ik het onmogelijk allemaal verhalen. Tenslotte zag ik Hem ernstig en met grote majesteit tot het centrum van de onderwereld naderen, ik bedoel de hel. Deze verscheen mij in de vorm van een onafzienbaar, verschrikkelijk, zwart, metaalachtig-glanzend rotsgebouw met gesloten toegangen, geweldige en vreselijke, zwarte poorten, voorzien van grendels en sloten waarvan het zien alleen je rillen deed. Binnen hoorde men een gehuil en geschreeuw van ontzetting, en toen de poorten opengestoten waren, blikte men in een ijzingwekkende, duistere wereld. Zoals ik het verblijf van de zaligen steeds zie onder het beeld van het hemelse Jeruzalem, gebouwd als een stad, en de woningen der gelukzaligen volgens hun graden van zaligheid die in het oneindige verschillen, in de vorm van zeer verschillende kastelen met tuinen vol wonderbare vruchten en bloemen in de grootste verscheidenheid, zo zag ik ook hier alles onder de gedaante van een samenhangende wereld met menigvuldige gebouwen, plaatsen en landschappen. Hier echter vloeide alles voort uit het tegendeel van gelukzaligheid, uit pijn en kwelling. Zoals in het verblijf van de gelukzaligen alles gevormd is overeenkomstig de grondslagen, beginselen en verhoudingen van de oneindige vrede, van de eeuwige harmonie en verzadiging, zo bevindt zich in de hel alles in de wantoestand van de eeuwige toorn, onenigheid en verdeeldheid. Zoals de hemel een stad is met onuitsprekelijk schone, doorzichtige, afwisselende gebouwen der vreugde en der aanbidding, zo is in de hel eveneens een stad van ontelbare kerkers in grote verscheidenheid en van krochten (= onderaards hol) der kwelling, der vervloeking en der wanhoop. Gelijk in de hemel de wonderbaarste tuinen zijn, vol vruchten van de goddelijke verkwikking, zo strekken zich in de hel de gruwelijkste woestijnen en moerassen uit, vervuld met ongedierte, met pijn en kwelling en met alles wat huivering, walg en ontzetting wekt. Ik zag tempels, altaren, vestingen, tronen, landschappen, meren en stromen van vervloeking, haat, gruwel, vertwijfeling, verwarring, pijn en marteling, zoals ik in de hemel hetzelfde zag, doch hier waren het allemaal werkelijkheden van zegening, liefde, eendracht, blijdschap en zaligheid. In de hel de verscheurende, eeuwige tweespalt onder de verdoemden, in de hemel de gelukzalige eendracht, de gemeenschap van alle heiligen.

Het wezen, de essentie van alle kwaad en onwaarheid vertoonde zich in de hel in ontelbare gedaanten, beelden en uitwerkselen van lijden en marteling. Niets was hier in verhouding, schoon of juist, zoals het van nature moest zijn; geen gedacht was hier waar of in overeenstemming met het verstand, behalve de gedachte aan de goddelijke Rechtvaardigheid, de gedachte dat elke verdoemde die pijn en foltering oogst, die hijzelf door zijn zonden gezaaid of geplant heeft. Al het verschrikkelijke immers dat zich hier vertoonde of gedaan werd, was het wezen, de kern, de essentie, de belichaming, de innerlijke boosheid van de ontmaskerde zonde, van de slang die zich keert tegen hen die haar dragen en voeden in hun boezem.

Ik zag daar ook een zuilenbouw die in de hoogste maat huiveringwekkend was en die door zijn vorm, proporties en inrichting de angst en de schrik op het lijf joeg, zoals in het Rijk Gods de prachtige, feilloze paleizen vrede en rust in de ziel storten en verblijven zijn van geluk. Dit alles is voor wie het ziet, begrijpelijk, doch in bijzonderheden niet te verwoorden. Toen de engelen de poorten open gestoten hadden, blikte men in een warboel van verzet en weerspannigheid die tot uiting kwam in vloeken, schimpen, huilen, jammeren en dreigen. Ik zag Jezus het woord tot de ziel van Judas richten. Enkele engelen wierpen hele drommen boze geesten neer. Allen moesten Jezus erkennen en aanbidden en dit was voor hen de vreselijkste foltering. Een grote menigte werd in een kring gekluisterd rondom andere heen en deze waren hierdoor op hun beurt gekerkerd. In het midden was een afgrond, donker als de nacht. Hierin werd Lucifer geketend neergeworpen en een zwarte damp walmde rondom hem omhoog. Dit alles geschiedde volgens bepaalde goddelijke raadsbesluiten en bevelen. Ik vernam dat Lucifer 50 of 60 jaren vóór het jaar 2000 na Christus (1940-1950), als ik me niet vergis, voor een hele tijd losgelaten zal worden .

Vele andere getalbepalingen en opgaven ben ik vergeten. Een aantal duivelen zal vroeger losgelaten worden tot straf en bekering van de mensen. Ik meen dat enige duivelen in onze tijd (1823 ) reeds losgelaten zijn en enige andere zullen het worden kort na onze tijd. Het is mij onmogelijk alles te vertellen wat mij getoond werd; het is veel en ik kan er geen volgorde aan geven; ik ben overigens zo verschrikkelijk ziek en als ik erover spreek, komt alles mij opnieuw voor de geest en het zien alleen van zo iets zou iemand doen sterven. Ik zag ook nog hoe de verloste zielen in eindeloze scharen hun reinigingsplaatsen en het voorgeborchte verlatend, de ziel van de Heer begeleidden opwaarts naar een plaats van vreugde onder het hemelse Jeruzalem. Nog maar kort geleden heb ik daar ook een zalige vriend van mij gezien.

Nu kwam daar ook de ziel van de goede moordenaar en ze zag de Heer in het paradijs terug, volgens de ontvangen belofte. Ik zag dat de mensen hier vreugde en verkwikking genoten aan zulke hemelse tafels, zoals er mij vaak in visioenen die troost en aanmoediging ten doel hebben, te aanschouwen gegeven worden. Van de zo pas verhaalde feiten kan ik tijd noch duur bepalen; ook is het mij onmogelijk alles wat ik zag, te vertellen, deels dewijl ikzelf op dit ogenblik het niet goed meer begrijp en deels dewijl het door anderen verkeerd verstaan zou kunnen worden. Ik heb de Heer op vele plaatsen gezien en zelfs in de zee, als moest Hij alle schepselen heiligen en bevrijden van de duivelse invloed, want overal vluchtten voor Hem de boze geesten naar de afgrond. Ook in de aarde zag ik de ziel van de Heer op vele plaatsen. Ik zag haar verschijnen binnen in het graf van Adam onder Golgota. (Zijn graf wordt verondersteld te zijn de kleine grot, vlak onder de plaats van het kruis). In dit graf kwamen de zielen van Adam en Eva bij Hem terug. De Heer sprak met hen en ik zag hoe Hij met hen als onder de aarde in alle richtingen van graf tot graf van vele profeten toog, wier zielen zich naast hun gebeente bij Hem voegden en aan wie Hij geheimen en waarheden verklaarde. Dan zag ik Hem, vergezeld van deze uitgelezen schaar, waaronder ook David was, verschijnen op vele plaatsen waar Hij geleefd, gewerkt en geleden had en ik zag hoe Hij hun daar uitleg gaf van het voorafbeeldende dat hun daar geschied of overkomen was.
Ook maakte Hij hen daar met onuitsprekelijke liefde deelachtig aan de verdiensten of vruchten welke Hij verworven had door de vervulling van dat voorafbeeldende (nl. van hun profetische handelingen of toestanden). Zo zag ik Hem ook o.m. op zijn doopplaats, waar vele voorafbeeldende gebeurtenissen plaats gevonden hadden; ik zag Hem hun de betekenis daarvan verklaren en, ten zeerste ontroerd over de oneindige barmhartigheid van de Heer Jezus, meende ik te zien dat Hij hun de genade van zijn heilige doop ten goede liet komen. Het is onuitsprekelijk aangrijpend de ziel van Onze Heer, omgeven door die zalige, getrooste geesten, lichtend door de donkere aarde, door rotsen, water, lucht, op en boven en door de aarde aldus rustig voort te zien zweven

Uit: Het Lijden van Onze Heer Jezus Christus volgens de visioenen van A.K. Emmerick

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

%d bloggers liken dit: