Kerkvaders, Pausen en de mystici van de Kerk over de Schepping
Sommige hedendaagse christenen scharen zich achter het idee van “theïstische evolutie”: dat is de Darwinistische evolutietheorie plus God. Wij zouden bijgevolg afstammen van de aap, maar het leven zou wel door God zijn gevormd. De aarde zou dan 4,6 miljard jaar oud zijn, en de dinosauriërs werden tevens door God gevormd, maar 60 miljoen jaar vóór het “ontstaan” van de mens uitgeroeid. In mijn boek “De evolutietheorie ontkracht” citeer ik een evolutionistische wetenschapper die zegt dat die verklaring niet deugt, want indien een meteoriet de dinosauriërs liet uitsterven, dan was álle leven uitgestorven, en was de aarde nu een kale planeet zoals Mars of Mercurius.
Ik heb zelf meegemaakt hoe de professoren in de Gentse universiteit de spot dreven met God en de creationisten. Voor hen maakt evolutie met of zonder God weinig verschil uit: er is gewoon evolutie. En laat dat net de grote drijver zijn achter het atheïsme dat daar zo vaak werd gepromoot. Iemand getuigde op de website van Kolbecenter.org dat toen hij zich pas bekeerd had, hij ook de evolutie met zijn geloof trachtte te verzoenen, en daarmee naar atheïstische professoren ging, die hem onmiddellijk de mond snoerden met de woorden: “Evolutie neemt de nood van een Goddelijke Schepper weg!”
“Evolutionistisch Godsgeloof” zoals men het kan noemen, maakt weinig indruk op niet-gelovigen; en bekeerlingen storen zich eraan dat bepaalden in de Katholieke Kerk gedeelten van de Schrift niet als waar aannemen, maar als zijnde symbolisch opvatten en het met hun voormalige atheïstische zienswijzen trachten te “verzoenen”.
Enkele bedenkingen
Zou God de Schepping niet perfect hebben gemaakt, zonder de nood om, nog voordat de mens er was, catastrofen te laten plaatsvinden en talloze diersoorten te laten uitsterven? Waar in deze opvatting is er dan plaats voor het Paradijs met een volmaakte Schepping? God schiep de dieren omwille van de mens, maar als God de dieren liet evolueren en dan weer uitsterven, nog vóór de mens, wat voor nut had dat dan voor de mens? Om wat fossielen te hebben om later musea daarmee te kunnen vullen?
En als de mens van de aap zou afstammen: wanneer spreekt men van een “eerste” mens? Hoe en wanneer wordt het onderscheid gemaakt tussen een aap die lijkt op een mens, en een mens die lijkt op een aap? Als het nog een halve aap was (stel: een aap met wat minder haar), en die paarde opnieuw met een aap die sowiso in de buurt moet hebben geleefd, dan was zijn nakomelingschap opnieuw aap, en dat zou zo blijven tot op vandaag. Een iets meer rechtop lopende aap, die zal niet een andere rechtop lopende aap uitzoeken om te paren, die paart gewoon met de eerste de beste: gevolg: zijn nakomelingschap is opnieuw gewoon: aap. Er was reeds verderf, losbandigheid en zonde, nog voordat de zondeval plaats zou hebben gehad bij de eerste mens: want zoals iedereen weet zijn apen niet de meest kuise diersoorten. De bonobo’s hebben seks met iedereen, wanneer ze maar willen. Chimpansees houden er ook een vrij los seksleven op na, en de mannetjes van de gorilla hebben seks met alle vrouwtjes van de groep. Hoe kan uit zo’n dier en op zo’n wijze een mens ontstaan? Er was reeds verderf: want volgens de gedachte van de ‘theïstische evolutie’ bestond de dood reeds vóór de zondeval (anders kunnen de fossielen van de voorouders van de mens niet ontstaan zijn). Er was dus reeds verderf en zonde in het paradijs? Hoe valt dat te rijmen met de H. Schrift? Dat zijn duidelijk twee tegengestelden die niet met elkaar te ‘verzoenen’ zijn. Het is het één of het ander.
Toen boetseerde Jahwe God de mens uit stof, van de aarde genomen, en Hij blies hem de levensadem in de neus: zo werd de mens een levend wezen.Daarna legde Jahwe God een tuin aan in Eden, ergens in het oosten, en daarin plaatste Hij de mens die Hij geboetseerd had.
Toen liet Jahwe God de mens in een diepe slaap vallen; en terwijl hij sliep, nam Hij een van zijn ribben weg en zette er vlees voor in de plaats. Daarna vormde Jahwe God uit de rib die Hij bij de mens had weggenomen, een vrouw, en bracht haar naar de mens. Toen sprak de mens: `Eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees! Mannin zal zij heten, want uit een man is zij genomen.’Zo komt het dat een man zijn vader en zijn moeder verlaat en zich zo aan zijn vrouw hecht, dat zij volkomen één worden.Zij waren beiden naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij voelden geen schaamte voor elkaar. (Gen 2,7-8 en 21-25)
Er staat duidelijk dat God de mens boetseerde uit de aarde en dat die eerst gevormde mens, die dode materie was, pas levend werd nadat God de levensadem erin blies (hem een ziel gaf). Een voorouderlijke aap is echter reeds een levend wezen, en dus geen dode materie. En volgens Genesis werd Eva geschapen uit Adam. Hoe valt dit te rijmen met evolutie? Adam die een dochter verwekt bij een aap?
Evolutie en schepping zijn twee heel verschillende dingen. Indien Christus in de H. Schrift spreekt over de schepping van Adam en Eva, dan spreekt hij toch niet over de “evolutie” van Adam en Eva uit een voorouderlijke aap?
“Hebt gij niet gelezen, dat de Schepper in het begin hen als man en vrouw gemaakt heeft en gezegd heeft: Daarom zal de man zijn vader en moeder verlaten om zich te binden aan zijn vrouw en deze twee zullen worden een vlees?” (Matt 19,4-5)
“Maar in het begin, bij de schepping, heeft God hen als man en vrouw gemaakt.” (Marc. 10,6)
En St. Paulus schreef:
Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en met de zonde de dood en zo is de dood over alle mensen gekomen, aangezien allen gezondigd hebben. (Rom. 5,12)
Paulus zegt hier duidelijk dat pas na de zonde van Adam, de dood begon te heersen. Dus vóór Adam was er geen dood, en dus ook geen fossielen van afgestorven “voorouders”. Het is duidelijk dat zowel Christus als Paulus Genesis letterlijk opvatten als een geschiedenis en geen mythologisch verhaal.
Sommigen beweren ook dat de Kerk zich meerdere malen positief heeft uitgesproken over de evolutie. Als we echter kijken naar wat het Magisterium ons leert, dan zien we dat de authenticiteit van Genesis steeds werd bevestigd:
Paus Pius IX: het provinciaal Concilie van Keulen en het Eerste Vaticaans Concilie:
Het jaar na de publicatie van Darwins boek over evolutie, vaardigde het Provinciaal Concilie van Keulen de volgende canon, die goedgekeurd werd door Paus Pius IX:
“Onze eerste ouders werden onmiddellijk geschapen door God (Gen. 2,7). Daarom verklaren we, de opinie van diegenen die durven te beweren dat de mens, wat betreft het lichaam, door spontane transformatie afstamt van een onvolmaakte natuur, die continu verbeterde tot het de huidige menselijke toestand bereikte, in tegenspraak met de Heilige Schrift en het Geloof.”
Paus Pius IX, die in 1854 het Dogma van de Onbevlekte Ontvangenis afkondigde, keurde ook de volgende leer goed van het Eerst Vaticaans Concilie:
“De enige Ware God, schiep door Zijn goedheid en zijn Almachtige kracht, niet om zijn eigen Zaligheid te vermeerderen en er niets aan toe te voegen, maar om Zijn volmaaktheid te manifesteren door de zegeningen die Hij schenkt aan de schepselen met de meest vrije wil, onmiddellijk vanaf het begin van de tijd elk schepsel lichamelijk en geestelijk uit het niets, namelijk de engelachtigen en de aardsen; en dan de menselijke schepping, gewoon zoals het was, samengesteld uit zowel geest als lichaam.”
Paus Leo XIII: Encycliek Arcanum Divinae Sapientiae
Op 10 februari 1880, 22 jaar na de publicatie van Darwins eerste boek, vaardigde Paus Leo XIII een encycliek over het huwelijk uit met de titel “Arcanum Divinae Sapientiae”, waarin hij schreef:
“We tekenen op wat bekend is, en het kan op geen enkele manier in twijfel worden getrokken dat God, op de zesde dag van de Schepping, toen hij de mens uit het slijk der aarde had gemaakt en in zijn gezicht de adem van het leven had geblazen, hem een gezel gaf, die Hij op miraculeuze wijze uit de zijde van Adam nam, toen hij vast aan het slapen was. Daarom, in Zijn meest verreikend vooruitzicht, heeft God bepaald dat deze man en vrouw het natuurlijke begin van het menselijk ras zouden zijn,
Paus Pius X: Pauselijke Bijbelse Commissie
In 1909 keurde Paus Pius X de beslissingen goed van de eerste Pauselijke Bijbelse Commissie betreffende het historische karakter van de eerste drie hoofdstukken van Genesis.
Paus Pius XII, Encycliek Humani Generis
In 1950 publiceerde Paus Pius XII een encycliek waarin hij waarschuwde voor het slecht interpreteren van de H. Schrift.
Deel 1 – hfst 3: Pogingen om het katholieke dogma te bevrijden van de traditionele formuleringen.
[…] Om nu terug te komen op de bovengenoemde nieuwe opvattingen: sommigen leren of insinueren ook dingen, die afbreuk doen aan het goddelijk gezag van de heilige Schrift. Want er zijn er, die de zin van de definitie van het Vaticaans concilie omtrent God als auteur van de heilige Schrift durven verdraaien. Zij verkondigen opnieuw de reeds meermalen veroordeelde mening, dat de heilige Schrift vrij is van dwaling alleen daar, waar zij spreekt over God en over punten van zedelijke en godsdienstige aard. Zij spreken zelfs ten onrechte over de menselijke zin van de heilige boeken, waaronder hun goddelijke zin, die volgens hen de enig onfeilbare is, schuil zou gaan.
Bij het verklaren van de heilige Schrift willen zij volstrekt geen rekening houden met de “analogie van het geloof” en met de “overlevering” van de Kerk. Men zou dus de leer van de Heilige Vaders en van het gewijde leergezag eigenlijk moeten toetsen aan de heilige Schrift, zoals die op zuiver menselijke wijze door de exegeten wordt verklaard, en niet de heilige Schrift zelf moeten interpreteren volgens de opvatting van de Kerk, die door Christus de Heer is aangesteld om heel de schat van de geopenbaarde waarheid te bewaren en te verklaren.
Bovendien zou de letterlijke zin van de heilige Schrift en de uitleg ervan, die door zoveel grote exegeten onder het toezicht van de Kerk is gegeven, volgens hun valse princiepen plaats moeten maken voor een nieuwe exegese, die zij als symbolische en geestelijke exegese betitelen. Hierdoor zouden de heilige Boeken van het Oude Testament, die op het ogenblik als een verzegelde bron in de Kerk verborgen liggen, eindelijk voor allen begrijpelijk worden. Langs deze weg zullen, zo beweren zij, alle moeilijkheden verdwijnen, want deze bestaan alleen voor hen, die zich vastklampen aan de letterlijke zin van de heilige Schrift.
Het is voor iedereen duidelijk, hoe zeer dit alles in strijd is met de beginselen en normen van Schriftverklaring, die door onze voorgangers Leo XIII z.g. in de encycliek Providentissimus Deus, Benedictus XV z.g. in de encycliek Spiritus Paraclitus, en ook door onszelf in de encycliek Divino afflante Spiritu zijn vastgelegd.
[…]
Deel 3, hfst 1: Houding van de Kerk tegenover feiten en hypothesen van de positieve wetenschappen
Ten slotte moeten wij nog iets zeggen over vraagstukken, die wel behoren tot de zogenaamde “positieve” wetenschappen, maar toch min of meer in verband staan met de waarheden van het christelijk geloof. Velen immers eisen nadrukkelijk, dat de katholieke godsdienst zoveel mogelijk rekening zal houden met die wetenschappen. Dit is zonder twijfel uitstekend, waar het gaat over werkelijk bewezen feiten; maar als het gaat over “hypothesen”, die de leer van de heilige Schrift of van de traditie raken, dan moet men hier gereserveerd tegenover staan, al hebben deze hypothesen dan ook min of meer een wetenschappelijke basis. Gaan echter dergelijke hypothesen rechtstreeks of zijdelings in tegen de geopenbaarde leer, dan’ moet men deze eis volstrekt afwijzen.
1.1 De biologische en antropologische wetenschappen
a. Het evolutionisme.Daarom verzet het kerkelijk leergezag zich er niet tegen, dat de leer van het “evolutionisme” overeenkomstig de tegenwoordige stand van de menselijke wetenschappen en de theologie door voor- en tegenstanders onder de vakmensen nader wordt bestudeerd en bediscussieerd; wij bedoelen de evolutieleer, in zover zij het ontstaan van het menselijk lichaam uit reeds bestaande en levende stof nagaat, want het katholiek geloof verplicht ons te houden, dat de zielen onmiddellijk door God geschapen worden. Deze studie moet dan zo geschieden, dat de bewijzen voor beide meningen, namelijk van voor- en tegenstanders, met de vereiste ernst, kalmte en gematigdheid worden gewikt en gewogen; onder voorwaarde tevens, dat allen bereid zijn, zich te onderwerpen aan het oordeel van de Kerk, want zij heeft van Christus de taak gekregen, de heilige Schrift met bindend gezag te verklaren en de dogma’s van het geloof te beschermen.
Sommigen echter durven de grenzen van deze vrijheid van discussie te overschrijden; zij doen namelijk, alsof door de tot nu toe gevonden gegevens en de daarvan uitgaande redeneringen reeds als volkomen zeker zou zijn bewezen, dat het menselijk lichaam uit reeds bestaande en levende stof is ontstaan. Bovendien doen zij het voorkomen, alsof er in de bronnen van de openbaring niets zou te vinden zijn, dat in deze kwestie de grootste gematigdheid en voorzichtigheid eist.
Paus Pius XII wilde ogenschijnlijk wat water bij de wijn doen, en onderzoekers en theologen “enige vrijheid” geven om te bestuderen of de mens uit reeds “levende materie” zou kunnen voortgekomen zijn, maar wijst er meteen op dat indien hypothesen rechtstreeks tegen de geopenbaarde leer zouden ingaan, ze resoluut moeten verworpen worden. Bijgevolg schiet er van die vrijheid al niet veel meer over, want de historiciteit van Genesis ligt volgens hem onherroepelijk vast. Hij verwierp reeds in deel 1 het idee dat een nieuwe exegese (Bijbelverklaring) van het Oud Testament de voor de wetenschap zogenaamde problemen van de “letterlijke interpretatie van de Schrift” van de baan zou kunnen doen, waarbij Pius XII zegt dat dit in strijd is met wat voorgaande Pausen hebben bevestigd in hun encyclieken (welke wij hier hebben geciteerd).
Verder zegt hij:
1.2 De historische wetenschappen
a. De verklaring van de historische boeken van het Oude Testament, in het bijzonder van Genesis 1-11.Zoals op het gebied van de biologische en antropologische wetenschappen, zo zijn er ook op dat van de historische wetenschap mensen, die zich niet storen aan de door de Kerk vastgestelde grenzen en voorgeschreven reserve. In het bijzonder valt hier een bepaalde methode van exegese te betreuren, die een al te vrije verklaring geeft van de historische boeken van het Oude Testament. De aanhangers van deze methode verdedigen zich ten onrechte met een beroep op de brief, die de pauselijke bijbelcommissie kortgeleden heeft gericht tot de aartsbisschop van Parijs.
Deze brief immers wijst er nadrukkelijk op, dat de eerste elf hoofdstukken van Genesis wel niet strikt beantwoorden aan de methoden van geschiedschrijving van de grote Griekse en Latijnse geschiedschrijvers en de vakmensen van onze tijd, maar toch in een werkelijke zin, die de exegeten nader moeten bestuderen en omschrijven, tot het historisch genre behoren. De brief wijst er verder op, dat deze hoofdstukken in eenvoudige en beeldrijke taal, aangepast aan de mentaliteit van een weinig ontwikkeld volk, de voornaamste waarheden leren, die voor ons eeuwig heil noodzakelijk zijn, en daarnaast een populaire beschrijving geven van het ontstaan van de mensheid en het uitverkoren volk. Als nu de oude gewijde schrijvers iets hebben ontleend aan volksverhalen, (wat men kan toegeven), dan mag men toch nooit vergeten, dat zij dit gedaan hebben onder invloed van de goddelijke inspiratie en dat zij hierdoor bij het kiezen en beoordelen van die documenten tegen iedere dwaling werden gevrijwaard.
Pius XII verwierp stellig het idee dat wij van de apen zouden afstammen, en dat Genesis niet letterlijk zou te nemen zijn. Hij zegt tevens duidelijk dat Genesis door goddelijke inspiratie werd geschreven, en bijgevolg vrij is van iedere dwaling. Uit deze encycliek volgt dus dat de “vrijheid” die Pius XII aan eventueel onderzoek verleende, in werkelijkheid maar weinig vrijheid meer had.
De pausen hebben dus steeds de historische authenticiteit van Genesis bevestigd. Zou de Kerk dan vroeger gedwaald hebben, en nu “tot inzicht” zijn gekomen? Dat lijkt ons toch heel onwaarschijnlijk. Als recente pausen uitspraken hebben gedaan dat er toch een vorm van evolutie zou zijn, en dat de Kerk dit zou erkennen, dan mag men dit enkel interpreteren als een erkenning dat er waarneembare evolutie is binnen het soort-niveau. Dit is bewezen, en staat onomstotelijk vast. Dit betekent echter niet dat ze zouden beweerd hebben dat wij van de apen zouden afstammen, of dat de Darwinistische evolutietheorie waar zou zijn, want dat zou 2000 jaar Magisterium van de Kerk tegenspreken.
Mozes en Genesis
Vele Kerkvaders en Kerkleraars hebben ook de authenticiteit van Genesis bevestigd, en ze leren ons dat Genesis niet zomaar een verhaal is. De Heilige Johannes Chrysostomus (+403) leert ons bovendien dat Moses van God zelf de openbaring ontving omtrent de Schepping, en dit neerschreef in het boek, wat wij nu kennen onder de naam Genesis (Homilieën over Genesis 2:2):
“Alle andere profeten spraken ofwel over wat er na lange tijd zou gebeuren, of wat er toen stond te gebeuren, maar hij, de gezegende Mozes, die vele generaties leefde na de schepping van de wereld, werd begenadigd door de leiding van de rechterhand van de Allerhoogste om te uiten wat door de Heer werd gedaan vóór zijn eigen geboorte. “
“Het is om deze reden dat hij aldus begint te spreken: “In het begin schiep God hemel en aarde”, alsof hij met luide stem tot ons roept: het is niet door de instructie van mensen dat Ik dit zeg; Hij die hen (hemel en aarde) uit het niet-bestaan in het bestaan riep – het is Hij die mijn tong heeft losgemaakt om over hen te vertellen. En daarom smeek ik u, laat ons luisteren naar deze woorden alsof we niet Moses hoorden, maar de Heer van het universum zelf, Die spreekt door de mond van Mozes, en laten we voorgoed onze eigen opinies varen.”
Het is dus geen mythe, en volgens hem ook geen overgeleverd volksverhaal, maar een openbaring van God aan Mozes zelf, zonder gedraai rond de pot. Het is een eenvoudige, maar waarheidsgetrouwe weergave van echt gebeurde feiten. Het scheppingsverhaal werd dan ook door vele mystici in de Kerk bevestigd. Zij zagen met hun eigen ogen in een visioen hoe God Zijn scheppingswerk destijds voltrok. Daaronder bevinden zich bekende mystici zoals de Zalige Anna Katharina Emmerick en de H. Birgitta van Zweden.
Heilige Birgitta van Zweden
Heilige Birgitta van Zweden hoorde hoe de Heer zijn engelen toesprak: (Hemelse openbaringen, hoofdstuk 26, Over de plaats van de mens in Gods scheppingswerk. Hoe nakomelingschap zonder de zondeval verwekt zou zijn in hemelsbreed verschil met de huidige toestand van vereniging.)
Jullie geven Mij voor mijn hele scheppingswerk een waardig eerbetoon. Maar vertel eens waarom jullie Mij eren voor het menselijk ras wiens schepselen Mij meer dan alle anderen tot woede hebben uitgedaagd? Ik heb ze boven de lagere schepselen gemaakt. Voor geen ander heb Ik zulk een schande geleden als voor de mens en niemand anders heb Ik tegen zo’n hoge prijs vrijgekocht. Welk schepsel buiten de mens houdt zich niet aan zijn natuurlijke orde? Hij bezorgt Mij meer verdriet dan elk ander schepsel. Net zoals Ik jullie tot mijn lof heb geschapen, heb Ik dat met de mens gedaan. Ik gaf hem een lichaam om een geestelijke tempel te zijn en Ik plaatste een ziel erin als van een mooie engel. De menselijke ziel is immers vrijwel identiek aan de macht en kracht van een engel. In deze tempel was Ik zijn God en Schepper, de derde metgezel. Hij was bestemd om van Mij te genieten en vreugde in Mij te vinden. Vervolgens maakte Ik een vergelijkbare tempel uit zijn rib.
Nu mijn bruid, aan wie dit allemaal wordt verteld, misschien vraag je je af hoe zij zonder zonde kinderen konden krijgen. Ik zal het je zeggen: Het bloed van de liefde zou zonder enige schaamteloze lust zijn zaad in het lichaam van de vrouw hebben geplant. Uitsluitend dankzij de goddelijke liefde en wederzijdse genegenheid zou de geslachtsgemeenschap in vuur en vlam zijn gezet. En zo zou de vrouw worden bevrucht. Als eenmaal het kind zonder zonde of wellustig genot was verwekt, zou Ik er uit mijn goddelijkheid een ziel in hebben gezonden. Na de dracht zou zij het kind zonder pijn hebben gebaard. Het kind zou aanstonds, net als Adam, in perfecte staat worden geboren. Maar de mens toonde minachting voor dit voorrecht door aan de duivel toe te geven en een grotere eer te begeren dan die Ik gegeven had. Na hun ongehoorzame daad kwam mijn engel naar ze toe – en ze schaamden zich voor hun naaktheid. Precies op dat moment maakten ze kennis met de begeerte van het vlees en gingen ze honger en dorst lijden. Ook verloren ze Mij, want voor die tijd toen ze Mij nog hadden voelden ze geen honger of vleselijke lust of schaamte.
Deze openbaringen werden in het Concilie van Basel (1436) goedgekeurd als zijnde authentiek. God spreekt duidelijk over “scheppingswerk” en “schepsel”, niet over evolutiewerk en “geëvolueerd wezen”. Hij spreekt ook over de schepping van Eva uit Adam’s rib.
Zalige Anna Katharina Emmerick
De Zalige A.K. Emmerick zag in verschillende visioenen hoe Adam en Eva werden geschapen in de toen paradijselijke aarde, en hoe het genieten van de verboden vrucht hen uit het Paradijs verjoeg naar de vervloekte aarde: de boete-aarde. Zij zag dus Genesis hoofdstuk 1 en 2 als zijnde een letterlijke gebeurtenis.
Schepping Adam en Eva
Ik zag hem (Adam) glanzend en wit uit een hele aardheuvel tevoorschijn komen, als uit een vorm. De zon scheen, en ik dacht, daar ik het zag als kind, de zon straalt Adam uit de berg tevoorschijn. Hij werd als uit de aarde geboren, die een maagd was. God zegende haar en zij werd zijn moeder. Hij trad niet plots uit de aarde, het duurde enige tijd vooraleer hij tevoorschijn trad. Hij lag in de heuvel op zijn linkerzijde, de arm over het hoofd geslagen, en was met een lichte nevel als met een sluier bedekt. Ik zag een figuur in zijn rechterzijde en het werd me ingegeven dat het Eva was, die in het Paradijs door God uit hem tevoorschijn werd getrokken. God riep hem, en het was als opende de aardheuvel zich en Adam trad stilaan naar voor. Er waren geen bomen, maar slechts kleine bloemen rondom. Ook de dieren had ik als enkelingen uit de aarde tevoorschijn zien komen en de vrouwelijke zich daaruit afzonderen.
Ik zag dat Adam zeer ver naar een hoogliggende tuin, het Paradijs, gedragen werd. God stelde hem in het Paradijs de dieren voor. Adam gaf ze een naam, ze volgenden en speelden met hem. Alles diende hem vóór de zonde. Eva was nog niet uit hem gevormd. Al die dieren, die hij benoemde, gingen hem later op de aarde achterna.
Ik zag Adam in het Paradijs, niet ver van de bron in het midden van de tuin, als uit de slaap opstaan tussen bloemen en kruiden. Hij was witglanzend; zijn lichaam had echter naar het scheen, meer van het zinnelijke dan van een geest. Hij verwonderde zich over niets, ook niet over zichzelf, en ging, als was hij aan alles gewoon, tussen de bomen en de dieren, zoals iemand die zijn velden overschouwt.
Ik zag Adam aan de heuvel bij de boom aan het water op zijn linkerzijde liggen met zijn linkerhand onder zijn wang. God zond slaap over hem en hij was verzonken in visioenen. Daar trok God uit de rechterzijde van Adam, Eva ter plaatse tevoorschijn, waar de zijde van Jezus door de lans geopend werd. Ik zag Eva fijn en klein. Zij werd snel groter, tot ze volledig groot en schoon was. Zonder de zondeval zouden alle mensen zo in zachte slaap geboren geworden zijn. De heuvel week uit elkaar en ik zag aan de zijde van Adam een rots ontstaan als van kristalvormige edelstenen; aan de zijde van Eva echter een wit dal met fijn wit stuifmeel bedekt.
[…]
Eva stond rechtop voor Adam, en deze gaf haar de hand. Ze waren als twee kinderen, onuitsprekelijk schoon en edel. Ze waren helemaal glanzend, met stralen bekleed als met een sluier. Uit de mond van Adam zag ik een brede lichtstroom glanzen en op zijn voorhoofd als een aureool van majesteit. Rond zijn mond was een stralenzon, rond de mond van Eva niet. Het hart zag ik ongeveer zoals nu in de mensen, de borst nochtans was met stralen omgeven en midden in het hart zag ik een lichtende glorie en daarin een klein beeld, als hield het iets in de hand. Ik meen, dat daardoor de derde Persoon van de Godheid beduid werd. Ook uit hun handen en voeten zag ik lichtstralen vloeien. Hun haar viel in vijf lichtende stralenbundels van het hoofd neer, twee over de slapen, twee achter de oren gaand, en één naar het achterhoofd.
[…]
De lichtende stralenbundel op het hoofd van Adam zag ik als zijn overvloed, zijn glorie, de voltooiing der andere uitstralingen. En die glorie herneemt haar plaats bij de verheerlijkte zielen en lichamen. Ons haar is de gevallen, getaande, verstarde glorie, en zoals ons huidige haar tot de stralen, zo is de verhouding van ons huidige lichaam tot het lichaam van Adam vóór de val. De stralenzon rond de mond van Adam had betrekking op de Zegen van een heilig nakomelingenschap uit God, die zonder de zondeval door het Woord zou bewerkt geworden zijn.
Adam reikte Eva de hand; zij gingen van het schone oord waar Eva ontstond door het Paradijs; alles beziend en er vreugde aan belevend. Dat oord was het hoogste in het Paradijs, alles was glans en licht, daar zelfs meer dan waar ook.
Zondeval
Toen Adam kwam, vatte Eva hem bij de arm en wees naar het sprekende dier, en Adam luisterde ook. Daar zij hem bij de arm vatte, raakte zij hem voor de eerste maal aan, hij raakte haar niet aan, rond haar werd het duisterder. Ik zag dat het dier de vrucht toonde, maar niet waagde die voor Eva te plukken. Toen echter Eva naar de vrucht verlangde, plukte het dier de vrucht en reikte die aan Eva. Het was de middelste en schoonste vrucht van vijf samenhangende vruchten. Ik zag dat Eva nu met de vrucht tot Adam ging en hem die gaf, en dat zonder die toestemming de zonde niet zou gebeurd zijn. Ik zag, als viel de vrucht in stukken in de hand van Adam en als zag hij er beelden in. Het was als werden zij bewust van wat ze niet moesten weten. Het binnenste van de vrucht was bloedkleurig met aderen doortrokken. Ik zag dat ze verduisterden en ineen stortten. Het was als, verbleekte de zon ook. Het dier daalde van de boom, ik zag het op zijn vier poten weglopen. Een eten van de vrucht heb ik niet gezien; maar de vrucht verzwond tussen hen.
Ik zag dat Eva reeds zondigde, terwijl de slang op de boom zat, want haar wil was bij de slang. Ik ondervond daarbij, wat ik niet volkomen vermag weer te geven. Het was, als ware de slang het wezen en het beeld geweest van haar wil, zoals een wezen, waarmee ze alles kon bereiken. Daarin voer Satan.
Door het genieten van de verboden vrucht, was de zonde niet voltrokken, maar deze vrucht van de boom, die zijn takken naar de aarde neerbuigt en steeds opnieuw op zulke wijze nieuwe planten afwerpt, die ook zo doen, ook na de val, bevatte het begrip van eigenmachtige voortplanting, een zinnelijk van God verwijderd inplanten in zich. Zo sproot uit hun genot, met de ongehoorzaamheid, de scheiding tussen God en het schepsel en meteen de voortplanting in en door zichzelf en de persoonlijke begeerte, in de menselijke natuur. Deze in het vruchtgebruik van het in zich opgenomen begrip van de vrucht had als gevolg de omkering, de vernedering, de natuur, de zonde en de dood.
[…]
Vóór de zonde waren Adam en Eva gans anders gemaakt dan wij, ellendige mensen, het nu zijn. Met de verboden vrucht namen zij het materialistische in zich op, wat geestelijk was, werd zinnelijk gemaakt, zaak, werktuig, vat. Vroeger waren ze één met God, verenigd met God, nu zijn ze gescheiden met eigen wil, en die eigenwil is zelfgenoegzaamheid, zondelust, onreinheid.
De mens is geschapen om de rijen van de gevallen engelen aan te vullen. Zonder de zondeval had hij zich slechts vermeerderd tot het volle getal van de engelen bereikt was en zou de schepping voleindigd geweest zijn. Hadden Adam en Eva slechts één generatie zonder zonde geleefd, dan hadden zij niet meer kunnen vallen.
Boete-aarde
Na een korte tijd zag ik Adam en Eva in grote treurigheid ronddwalen. Ze waren duister, gingen gescheiden, als zochten zij iets dat ze verloren hadden. Ze schaamden zich voor elkaar. Bij elke schrede zakten zij dieper naar beneden, het was als week de grond, en waar zij gingen, werd het troebel, de gewassen verloren hun glans, werden als grauw en de dieren vluchtten. Ze zochten echter grote bladeren en maakten een krans rond de lenden en dwaalden steeds gescheiden.
[…]
Ik zag Adam en Eva op de boete-aarde aankomen. Het was een onbeschrijfelijk roerende aanblik de beide boetende mensen op de naakte grond. Adam had een olijftak uit het paradijs mee mogen nemen, die hij hier plantte. Ik zag dat het kruis later uit dat hout getimmerd werd. Ze waren onbeschrijfelijk bedroefd. Gelijk ik ze daar zag, konden zij het paradijs met moeite nog zien. Ze hadden altijd maar gedaald; en het was ook als keerde zich iets om, en ze kwamen door nacht en duister aan het treurige oord van de boete.
Haar visioenen kregen reeds kort na haar dood imprimatuur van de Kerk.
Ook andere mystici, zoals de eerbiedwaardige Maria van Agreda, of Hildegard van Bingen, spraken over Genesis als een letterlijke gebeurtenis. Als hoofdstuk 1 en 2 van Genesis een symbolisch verhaal zou zijn, dan zou God daar toch niet zo over spreken tot zijn heiligen, of het in een visioen laten zien alsof het werkelijkheid was? Zou God dan liegen of de mensheid kunnen bedriegen? Als wij van de apen zouden afgestamd zijn, dan zou God dat toch wel verteld hebben aan zijn heiligen, en dan eerst en vooral aan Mozes zelf, die van God persoonlijk de geschiedenis van de Schepping door goddelijke openbaring vernam. Maar God deed dat niet, en met een heel goede reden. God schiep de mens door een bijzondere scheppingsdaad, uit het slijk der aarde, en blies het gevormde lichaam vervolgens Zijn levensadem in (de ziel). Pas na de zondeval werd het lichaam zwak, aan aftakeling, ziekte, pijn en dood onderhevig, en werd de wereld vervloekt waardoor dood en verderft optrad.
Valse openbaringen
Er moet echter ook opgelet worden voor bepaalde “mystici” die zouden beweren visioenen te hebben ontvangen waarin ze gezien hebben dat Adam van een aap zou afstammen. Volgens één van hen zou Adam uit een soort “moederaap” geboren zijn, en de zondeval zou erin bestaan hebben dat Adam vervolgens seks had met die aap. Adam zou dus een soort “Tarzan” geweest zijn, een mens tussen de apen, en de erfzonde was dan dat “Tarzan” seks had met zijn moeder. Op die manier zou de evolutietheorie verzoenbaar kunnen gemaakt worden met het geloof. Dit is echter in volledige tegenstrijd met de authentiek verklaarde mystici, kerkvaders, pausen en de H. Schrift en dus te verwerpen.
Besluit
Gods woord is onfeilbaar – maar de menselijke wetenschap daarentegen, is wel feilbaar, zeker als het gaat over gebeurtenissen in het verleden die niet kunnen waargenomen worden. Als we geloof en wetenschap willen verzoenen, dan moeten we niet aan het geloof tornen, maar steeds kijken of wat de (atheïstische!) wetenschap zegt, wel in overeenstemming is met wat God ons vertelt. Indien de wetenschappelijke data juist worden geïnterpreteerd, en geanalyseerd, dan komt men tot de vaststelling dat evolutie en oude aarde op losse schroeven staat, maar dat de Bijbel waarheidsgetrouw is.
Krijg nooit de gedachte dat Gods Woord niet volmaakt zou zijn, en dat het zou moeten aangepast worden, of slechts symbolisch geïnterpreteerd zou moeten worden.
Laat niemand zichzelf iets wijs maken. Als iemand onder u wijs meent te zijn wijs volgens de opvattingen van deze wereld dan moet hij dwaas worden om de ware wijsheid te leren.De wijsheid van deze wereld is dwaasheid voor God. Er staat immers geschreven: Hij vangt de wijzen in hun eigen sluwheid,en elders: De Heer kent de gedachten van de wijzen, Hij weet hoe waardeloos ze zijn.Laat daarom niemand zijn heil zoeken bij mensen. (1 Kor.18-21)
Weest op uw hoede, zorgt dat ge u niet laat meeslepen door waardeloze, bedrieglijke theorieën, puur menselijke bedenksels, die de machten van de kosmos verheerlijken, maar Christus bestrijden. (Kol. 2,8)
De evolutietheorie ontkracht
C-14 in steenkool? Zacht weefsel in dinosauriërbotten? Is de evolutietheorie wel zo waterdicht als ze ons willen doen geloven? In dit boek, doorspekt met meer dan 200 afbeeldingen, vertelt de auteur, die drie jaar biologie aan de Universiteit van Gent studeerde, zijn eigen verhaal en worden de fundamenten van de evolutietheorie grondig onder de loep genomen: van de bouwstenen van het leven (DNA en eiwitten) tot evolutie versus de Tweede Wet van de Thermodynamica, het zogenaamd fossiel bewijs, dateringstechnieken, en wat Darwin schreef in “On the Origin of Species”.
Inhoud:
- Inleiding
- Hoofdstuk 1: eigen ervaring in de wereld van de biologie
- Hoofdstuk 2: Problemen voor de evolutietheorie
- 2.1 Genetische en natuurkundige problemen (Complexiteit van DNA en levende cellen, Bewijs voor genetische Adam en Eva,… )
- 2.2 Fossiel bewijs (Levende fossielen (met foto’s), uitsterven dinosauriërs, evolutie vogels, evolutie vleermuizen, evolutie walvissen, evolutie mens, geologische problemen, problematische fossielen, dateringsmethoden)
- 2.3 Darwins eigen twijfels en opwerpingen
- Hoofdstuk 3: het alternatief voor evolutie
- 3.1 Mijn getuigenis
- 3.2 De Schrift als geschiedenisbron (Schepping, onvolmaakte aarde, wereldwijde catastrofe, micro-evolutie en Bijbelse soort,…)
- Besluit over de evolutietheorie
Wilt u het boek bestellen? Stuur een mailtje naar michael punt dekee @ mail punt com