Spring naar inhoud

Herman Wijns – de kleine Vlaamse heilige (deel 3)

Het graf van Herman Wijns. Let op de vele ex-voto’s (dankbetuigingen voor gebedsverhoringen).

Kruisbeeld

Zaterdag 24 mei 1941, het feest van O.L. Vrouw, begint voor Herman Wijns wondermooi, maar eindigt met een tragisch ongeval waaraan hij twee dagen later zal overlijden. De mis – die dag uiteraard aan O.L. Vrouw gewijd – was zeer mooi, vertelt hij aan zijn moeder terwijl hij zich klaar maakt om naar school te gaan. Moeder zegt hem dat hij die avond alleen thuis zal zijn, want vader heeft een vergadering en zij gaat met een vriendin naar de cinema. Herman vindt het geen probleem om alleen thuis te blijven, maar tijdens de middagpauze raadt hij zijn moeder ineens ten zeerste af naar de cinema te gaan. Uiteraard wil moeder zich door haar tienjarige zoon de les niet laten spellen, maar Herman volhardt en dreigt zelfs niet meer naar de kerk te zullen gaan als moeder toch naar de cinema gaat.

Na schooltijd kwam hij thuis met een groot, besmeurd en stinkend kruis van Jezus, dat hij ergens in een vuilbak had gevonden. “Die smeerlappen,” roept hij, terwijl hij het probeert proper te maken. “Ja, vake, ik heb wat meegemaakt,” vertelt hij naderhand aan zijn vader, die zijn verontwaardiging eerst niet begrijpt.

“Ik kom van school langs de Bredabaan en zie daar in een vuilnisbak een kruisbeeld. Ik dierf dat zomaar niet pakken… Ik ben er voorbij gegaan… Maar dan kon ik toch niet verder en ben ik teruggekeerd. Zo tot driemaal toe. Toen was het alsof ik Jezus hoorde roepen: ‘Herman toch, gaat ge me hier in de vuilnis laten? Schaamt ge u over mij?‘ Toen kon ik het niet meer. Ik heb het kruis gepakt en ben naar huis gelopen.” Vader vindt het eerst niet goed dat Herman het kruis op zijn kamer hangt; hij heeft tenslotte al een kruis boven zijn bed hangen. “Maar vake, mag ik het op mijn kamer hangen? Uit eerherstel” probeert Herman.

Vader is verrast door die uitspraak en geeft toe. Opgewekt rent Herman naar boven, timmert een nagel in de muur en hang het kruis boven zijn bed. Twee uur later verongelukt hij. Het ophangen van het kruis was zijn laatste bezoek aan zijn kamer.

Plaaggeesten

Nadat hij zich gewassen en verkleed heeft voor het Lof maakt Herman zijn huiswerk. Voor hij naar de kerk gaat moet hij nog een brief afgeven bij de slager in de Borrewaterstraat, een groffe kerel die veel vloekt. Herman gaat er niet graag heen en daarom stelt zijn moeder voor met hem mee te gaan. Terwijl zijn moeder met de man spreekt gaat Herman met de twee zoontjes van de slager naar de kuikentjes in de tuin kijken. De kuikentjes zaten achter een staande glasplaat die tegen een klein hokje stond. Naast de slager nu woonde een vriend van Herman, Willy Gommeren.

Toen die Hermans stem in de tuin hoorde en zijn naam riep is Herman op het hokje geklauterd om met zijn kameraad te kunnen praten. Het ging over de mis van de volgende ochtend, maar terwijl ze praatten sloeg het noodlot toe. De zoontjes van de slager, twee plaaggeesten gelijk hun vader, hadden een rubberen bal met water gevuld en begonnen Herman ermee nat te spuiten. Die wilde zijn goede kostuum droog houden en probeerde de waterstraal te ontwijken. Is hij dan van het dakje gesprongen of is hij gevallen? Het is onduidelijk. Herman viel in ieder geval op de rechtopstaande glasplaat, die brak en een lange scherf drong van achteren zijn knieholte binnen. Pees, zenuwen en een ader werden doorgesneden en door de vreselijke wond en het vele bloed was de paniek groot.

Zijn moeder is op het geschreeuw afgekomen, treft haar zoon in de tuin met een verschrikkelijke wond aan zijn been, maar raakt niet in paniek. In de St. Bartholomeusstraat, 100 meer verderop, woont dokter Duerinck en met de jongen in haar armen rent ze ernaartoe. De dokter blijkt echter niet thuis te zijn en moeder kijkt radeloos om haar heen – naar Dr. Timmermans, ver weg op de Bredabaan is een veel te lange weg! Een passerende Duitse officier ziet gelukkig haar paniek en schiet te hulp.

Eerst legt hij een drukverband om de wond dicht te binden en dan houdt hij een fietser aan. “Die vrouw kan niet meer. Neem de jongen op uw fiets en ga met hem naar de dokter,” beveelt hij. Onderweg passeren ze Cinema Astoria op de Bredabaan. Er staat al veel volk aan te schuiven, maar niemand bekommert zich om de angstige moeder met haar bloedende kind. Waarom zei Herman dat zijn moeder niet naar de cinema moest gaan?

Dokter Timmermans begrijpt meteen de ernst van de situatie en laat Herman overbrengen naar het St. Bartholomeushospitaal in de (huidige) Van Aertselaarstraat. Een chirurg daar onderzoekt de wond en zegt de verpleegster goed voor hem te zorgen: “Hij lijdt veel pijn zuster.” Een groot probleem was dat penicilline pas na de tweede wereldoorlog algemeen bekend geraakte en dat er dus groot gevaar voor infectie was. De glazen plaat was zeer vuil geweest en zat vol ziektekiemen.

Er volgde een nacht van angst en reddeloosheid voor vader en moeder Wijns, met hun zoon – voor het eerst van zijn ouders gescheiden – op de afdeling intensieve zorgen. De dag erna – zondag 25 mei – is Herman opgewekt als zijn ouders hem (tijdens het bezoekuur!) komen bezoeken. Hij maakt zich geen zorgen over een operatie of zelfs een eventuele amputatie van zijn been. “Dan krijg ik een kunstbeen en daarmee kan ik ook gaan.” Vader en moeder Wijns gaan enigszins opgewekt naar huis, maar dat verandert na de tweede nacht.

Het einde nadert

Het moet een zeer angstige nacht zijn geweest voor Herman, daar alleen in het gasthuis, met hevige pijn in zijn been en een snel verslechterende toestand. Hij zal naar zijn moeder verlangd hebben en gebeden hebben dat alles weer snel in orde zou komen. Waarom moest hem dit overkomen? Wanneer zijn ouders de volgende dag (maandag 26 mei) op bezoek komen treffen ze een heel andere Herman dan de dag ervoor. Herman keek bedrukt en klaagde zelfs: “Ik leef hier niet graag…” Hij maakte koorts terwijl zijn lichaam vocht tegen de voortschrijdende infectie.

Bovendien leek hij de hoop opgegeven te hebben, leek hij te weten dat zijn einde naderde, want wanneer zijn moeder zegt dat ze aan de broeders op school zal zeggen dat hij die dag niet naar school komt antwoordt hij: “Zeg maar dat ik nooit meer naar school zal komen.” Zijn opmerking verbaasde zijn ouders en joeg hen schrik aan. Dan maakt Herman een opmerking die hem volgens velen identificeert als iemand die in nauw contact staat met God. Hij strekte zijn armen uit naar zijn ouders en sprak woorden die klonken als een afscheid. “Och vake en moeke, hoeveel ik van u houd, dat heb ik deze nacht pas goed gevoeld, en hoeveel ik van de mensen houd. Zeg hen dat ik ze heel graag, heel graag, heel graag zie!”

Vader en moeder gaan naar huis en Herman praat nog wat met de zuster. “Ge zoudt wel gaarne met ze mee zijn gegaan, niet waar?” – “Vroeger wel, zuster. Maar nu ik Onze Lieve Vrouw heb gezien, niet meer. Zij is zo mooi.” Herman was bereid om naar de hemel te gaan.

In saecula saeculorum

Het nieuws over Hermans ongeval was inmiddels als een lopend vuurtje door Merksem gegaan, en veel mensen kwamen hem bezoeken. Maar met Herman ging het snel bergafwaarts. Pastoor Bamps kwam hem ’s middags berechten en de zegen geven en toen onderpastoor Heymans later die namiddag aankwam in het gasthuis was Herman al niet meer bij bewustzijn. De koorts was zorgwekkend hoog opgelopen en hij ijlde. Pastoor Heymans was een van Hermans beste maatjes in de kerk en voorovergebogen over zijn bed hoorde hij zijn kleine vriend teksten uit de Latijnse misliturgie opzeggen. “Dominus illuminatio mea, et salus mea: quem timebo” (De Heer is mijn licht en mijn heil: wie zal ik vrezen).

Onrustig in zijn doodstrijd probeerde pastoor Heymans Herman wat gerust te stellen. Hij pakte de hand van de jongen en zei: “Hermanneke, niet bang zijn, gij gaat recht naar Onze Lieve Heer.” Verbazend was dat de jongen, buiten bewustzijn, antwoordde: “In saecula saeculorum, Amen.” Woorden die hij zo goed kende uit de Mis: “In alle eeuwigheid” Het waren zijn laatste woorden, want diezelfde avond overleed Herman Wijns, tien jaar oud, op de 26e mei 1941. Alle aanwezigen waren zeer onder de indruk, zozeer zelfs dat de andere zieken op de zaal de zuster verzochten hem niet direct naar het lijkenhuisje te brengen, maar hem nog een tijdje op de zaal te laten liggen.

De dood was snel gekomen: zaterdag nog vol in het leven een kruisbeeld uit de vuilbak gered, maandagavond levenloos in de kliniek. Voor de ouders was het plotse overlijden van hun enig kind een onuitsprekelijk verdriet, maar zoals enkele dagen later zou blijken was bijna heel Merksem aangedaan door het lot van de jonge misdienaar. De dag na het overlijden van Herman was een moeilijke dag voor vader en moeder Wijns. Hun enig kind was hen door een banaal ongeval (en wellicht enkele medische blunders erna) ontnomen, en het was voor vader Wijns dan ook onverdraaglijk zijn zoon achter te moeten laten in het onpersoonlijke dodenhuisje op de Bredabaan. Daarom arrangeerde Maria Van Mol, een zus van vader en Hermans liefste tante, dat Herman thuis mocht worden opgebaard.

Onkel Mon was schrijnwerker en maakte voor Herman een kistje. Die werd op de eikenhouten tafel in de voorkamer van het huis Wuytslei 23 geplaatst en met geleend materiaal werd een rouwkapel ingericht. Tijdens de dagen voor de begrafenis stelde men een aantal eigenaardigheden vast. Zo trad de normale lijkstijfheid niet op. De handen en armen schoven telkens weg, waardoor men ze moest stutten en vastbinden. Ook lieten Hermans ogen zich niet sluiten, want hoe men ook zijn best deed, zijn ogen vielen telkens weer open. “Alsof hij nog een oogje op de wereld wilde houden.

Het verschijnsel werd ook door de artsen vreemd gevonden, maar hun conclusies zijn helaas verloren gegaan toen het doktersattest met veel andere waardevolle archieven in 1944 tijdens de brand van het oude gemeentehuis werd vernietigd.

De begrafenis zou vrijdag de 30e plaatsvinden en tijdens de drie dagen die Herman thuis lag opgebaard sloeg het verdriet van de ouders om in verbittering, vooral bij moeder Johanna. “Wij hebben altijd ons best gedaan als christelijke mensen; wij hebben voortdurend harde, vernederende beproevingen gekend en nu wordt ons ons enige kind ontnomen…!” Vader vond steun in zijn geloof: “Had ik toen het gebed niet gehad, dan had ik de hand aan mezelf geslagen

Vader en moeder Wijns brachten de nachten voor de begrafenis door bij Maria Van Mol, maar overdag vond vader alleen troost aan de kist van zijn zoon, waar hij de tijd vertwijfeld biddend doorbracht. Het verlies van een kind, iets ergers kan een mens bijna niet overkomen.

Begrafenis

Het regende lichtjes op die windstille lentedag in 1941, alsof de natuur mee treurde. Heel Merksem leek uitgelopen voor de uitvaart en mensen die het meemaakten herinneren zich de begrafenis van Herman Wijns als iets uitzonderlijks. Bij het buitenbrengen van de kist ontstond er dan ook een serieus gedrang aan de woning in de Wuytslei toen de vele aanwezigen het kistje wilden aanraken. Eens de politie de orde weer een beetje hersteld had en Pastoor Michielsens en zijn drie onderpastoors hun misdienaar aan huis waren komen begroeten en zegenen ging de stoet in een zee van bloemen naar de St. Bartholomeuskerk.

De rolluiken op de Bredabaan waren neergelaten en heel Merksem viel even stil. Ook aan de kerk was een erehaag van bloemen gevormd, maar terwijl Merksem een van zijn meest religieuze momenten beleefde onderging vader Wijns het hele schouwspel als leed, roof en onbegrijpelijk. Na de dienst in de St. Bartholomeuskerk werd Herman naar het kerkhof in de Van Heybeeckstraat gedragen, waar hij in het familiegraf werd gelegd.  Aan de rand van het graf stonden Hermans schoolmakkers, en vooral op hen moet de uitvaart – het zal voor velen de eerste keer zijn geweest – een grote indruk hebben gemaakt.

Maar ze waren niet de enigen. Mensen gingen na afloop niet – zoals gebruikelijk na een begrafenis – op café : “Als ge zoiets hebt meegemaakt, dan gaat ge in stilte naar huis.” Kanunnik-onderpastoor Pijpers zei naderhand: “Ik heb het geluk gehad in mijn leven in persoonlijk contact te zijn geweest met twee heiligen: eerst met priester Edward Poppe, later met mijn misdienaar Herman Wijns.” “Wat zal onze kerk leeg zijn nu we Herman moeten missen,” bedacht een andere priester.

De dagen na de begrafenis bleven de bloemen toestromen op Hermans graf en als snel was er sprake van een heuse verering. Reeds in 1942 (!) verscheen het eerste boekje over het leven van Herman en in de jaren die volgden verschenen er wereldwijd artikelen en nog een heel aantal boekjes over Herman. Veel mensen beweerden op voorspraak van Herman een gunst van God te hebben ontvangen: genezing of een succesvolle operatie.

Al kort na de begrafenis verschijnen er dankplaatjes (ex-voto’s) aan zijn graf, om Herman te bedanken. Eén ervan drukt mooi uit waarom Herman wereldwijd beroemd is en er in sommige katholieke landen (Mexico!) zelfs foto’s in alle schoolklassen hangen met Herman als voorbeeld voor de jeugd: “Hier rust in zalige vrede een grote vriend van Onze Lieve Heer.”

Spijtig dat wij geen andere kinderen hadden, wij konden niet vergelijken. Wij hebben het op dat moment nooit gezien, dat Herman anders was dan andere kinderen,” zou moeder Johanna Dens na Hermans dood nog vaak opmerken. In 1958 was het aantal ex-voto’s zo gegroeid dat het graf – midden op de begraafplaats – verplaatst moest worden.

Inmiddels neemt het nieuwe graf meer dan 100 m² in beslag en staan er om en nabij 4.000 dankbetuigingen rond. Elke eerste vrijdag van de maand trekt de Mis die bij zijn graf wordt opgedragen honderden bezoekers en elke dinsdag komt een steeds groeiende gebedsgroep samen aan het bed van Herman, in het Herman Wijns Huis in de Van Heybeeckstraat 23. Een museumpje dat een bezoek meer dan waard is.

 

Bron: Merksem.net

 

1 reactie »

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

%d bloggers liken dit: